In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel gezinshereniging, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet nodig is. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is verleend, omdat eiser aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet.
De rechtbank heeft overwogen dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiser op 13 december 2023 zijn aanvraag heeft ingediend, welke op 14 december 2023 door de minister is ontvangen. De minister had uiterlijk binnen negentig dagen op de aanvraag moeten beslissen. Aangezien de minister dit niet heeft gedaan, heeft de rechtbank bepaald dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister is verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Daarnaast is de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds de minister in gebreke is gebleven. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, vastgesteld op € 437,50.