ECLI:NL:RBDHA:2024:20178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.43247 en NL24.43248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 4 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt Libische nationaliteit te hebben, verzoekt de rechtbank om alle processtukken als herhaald en ingelast te beschouwen en betoogt dat hij in Zwitserland geen eerlijk proces zal krijgen, in strijd met artikel 6 van het EVRM, en dat er sprake is van racisme en discriminatie in Zwitserland.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is en dat hij niet kan aantonen dat hij in Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier J.F. Elzenaar, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43247 en NL24.43248
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1990 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om alle processtukken, waaronder de zienswijze, als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt eiser dat ten aanzien van Zwitserland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser zal in Zwitserland in strijd met artikel 6 EVRM [2] namelijk geen eerlijk proces krijgen, nu hij de kosten om in beroep te gaan in Zwitserland niet kan betalen. Eiser verwijst in dit kader naar het AIDA rapport. [3] Ook blijkt uit een rapport [4] dat er in Zwitserland sprake is van veel racisme, discriminatie en vreemdelingenhaat jegens vluchtelingen. De asielaanvraag van eiser dient dan ook in Nederland te worden behandeld op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de processtukken en hetgeen eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 4 november 2020 [5] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Zwitserland voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd. [6] Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling in voormelde uitspraak van 4 november 2020 af te wijken. De rechtbank overweegt in dat kader dat Zwitserland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De door eiser aangevoerde rapporten maken het voorgaande niet anders. Dat uit het Aida rapport blijkt dat asielzoekers in Zwitserland voor hun beroepsprocedure bij de rechtbank vooraf in beginsel een bedrag van ongeveer 750 euro moeten betalen, betekent niet zonder meer dat de Zwitserse asielprocedure op dit punt in strijd is met de richtlijn 2013/32/EU ( de Procedurerichtlijn) of dat eiser geen eerlijk proces zal krijgen. Daarbij is van belang dat in het rapport ook wordt vermeld dat hiervan in speciale gevallen kan worden afgeweken en dat beroepen die zijn ingediend door organisaties die zijn gemandateerd door de SEM doorgaans niet dit bedrag hoeven te betalen. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Zwitserland slachtoffer zal worden van discriminatie, racisme of vreemdelingenhaat. De enkele verwijzing naar het rapport van de Working Group (zie voetnoot 4) is hiervoor onvoldoende. Daarbij is van belang dat uit het rapport [7] ook blijkt dat er stappen zijn ondernomen om de mensenrechten van mensen uit Afrika te garanderen. Tenslotte is van belang dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Zwitserse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins, beklaagt bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Zwitserse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Zwitserland van een zodanig onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers verklaringen zijn al betrokken in het kader van de vraag of er voor Zwitserland nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.AIDA-rapport van 4 juli 2024, pagina 35.
4.Working Group of Expert on People of African Descent on its Mission to Switzerland, 4 oktober 2022, pagina’s 8 en 13.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:2592.
7.Zie pagina 68.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.