Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om schadevergoeding na vrijspraak van een oorlogsmisdrijf. De verzoeker, geboren in Syrië, had een verzoek ingediend op basis van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering, na een vrijspraak op 26 april 2024. De verzoeker vorderde een schadevergoeding van € 89.120,00 voor ondergane detentie, reiskosten van € 155,40 en kosten voor het indienen van het verzoekschrift van € 680,00. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 in raadkamer behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een hogere schadevergoeding rechtvaardigden dan de forfaitaire bedragen. De rechtbank kende een totale schadevergoeding toe van € 45.395,40, bestaande uit reiskosten en kosten voor het indienen van het verzoekschrift, maar wees het overige verzoek af. De beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is op 3 december 2024 openbaar uitgesproken.