ECLI:NL:RBDHA:2024:20157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
71/093308-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor ondergane detentie na vrijspraak van verdenking van een oorlogsmisdrijf

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om schadevergoeding na vrijspraak van een oorlogsmisdrijf. De verzoeker, geboren in Syrië, had een verzoek ingediend op basis van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering, na een vrijspraak op 26 april 2024. De verzoeker vorderde een schadevergoeding van € 89.120,00 voor ondergane detentie, reiskosten van € 155,40 en kosten voor het indienen van het verzoekschrift van € 680,00. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 in raadkamer behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een hogere schadevergoeding rechtvaardigden dan de forfaitaire bedragen. De rechtbank kende een totale schadevergoeding toe van € 45.395,40, bestaande uit reiskosten en kosten voor het indienen van het verzoekschrift, maar wees het overige verzoek af. De beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is op 3 december 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Strafrecht
Parketnummer: 71/093308-21
Raadkamernummer artikel 530 Sv: 24/018878
Raadkamernummer artikel 533 Sv: 24/018877

Beslissing van 3 december 2024

Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] (hierna: de verzoeker),

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] (Syrië),
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. T.M.D. Buruma, advocaat, te Linnaeusstraat 2A, 1092 CK Amsterdam.

Inleiding

Tegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – deelname aan terroristische organisaties en aan het plegen van een oorlogsmisdrijf in Syrië. De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 26 april 2024, waarbij de verzoeker is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Het verzoekschrift ex artikel 530 en 533 Sv is op 22 juli 2024 ingediend.

De procedure

De rechtbank heeft dit verzoek op 19 november 2024 in het openbaar in raadkamer behandeld. De verzoeker, bijgestaan door mr. T.M.D. Buruma, is in raadkamer gehoord. Tevens is de officier van justitie, mr. A.J. van Dooren, gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot toekenning ten laste van de Staat van een vergoeding voor:
  • de schade die de verzoeker als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van € 89.120,00;
  • de reiskosten die de verzoeker heeft gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de strafzittingen tot een bedrag van € 155,40;
  • de kosten van het indienen van het verzoekschrift tot een bedrag van € 680,00.

Het standpunt van de verzoeker

De verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een hogere schadevergoeding rechtvaardigen dan gebruikelijk. Hij vordert dat de forfaitaire bedragen worden vermeerderd met een factor twee. Ter onderbouwing hiervan heeft de verzoeker gesteld dat zijn tijd in detentie voor hem naar verhouding zwaarder was dan voor een gemiddelde gedetineerde. Hij had geen familie of bekenden in Nederland die hem konden bezoeken in detentie en zijn isolement werd vergroot door de maatregelen die golden vanwege de corona-uitbraak. Bovendien had hij geen kennis van het Nederlandse rechtssysteem.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift en de reiskosten toegewezen dienen te worden. Voorts is er geen sprake van bijzondere omstandigheden en dient de schade die de verzoeker als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft geleden, toegewezen te worden conform de forfaitaire bedragen tot een bedrag van € 44.560,00.

Het oordeel van de rechtbank

Wettelijk kader
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank op grond van artikel 530, eerste en tweede lid, Sv aan hem een vergoeding toekennen voor de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel kan de rechtbank op grond van artikel 533, eerste lid, Sv aan hem een vergoeding toekennen voor de schade die hij ten gevolge van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Artikel 534, eerste lid, Sv bepaalt dat voor de toekenning van en vergoeding steeds plaats is, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Schade als gevolg van ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis
De rechtbank gaat uit van de volgende data:
  • op 6 april 2021 is de verzoeker in verzekering gesteld;
  • op 8 april 2021 is hij in bewaring gesteld;
  • op 20 april 2021 is zijn gevangenhouding bevolen;
  • op 8 maart 2022 is hij in vrijheid gesteld.
Van 6 april 2021 tot en met 30 april 2021 waren aan de verzoeker beperkingen opgelegd.
De verzoeker verbleef van 6 april 2021 tot en met 8 april 2021 in een politiecel. Van 9 april 2021 tot en met 8 maart 2022 was hij gedetineerd in op de terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting [plaats].
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan de verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de door hem ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Bij het bepalen van de hoogte van die vergoeding hanteert de rechtbank – net als andere gerechten in Nederland – zogenoemde forfaitaire bedragen. Deze bedragen worden geacht voldoende compensatie te bieden voor de immateriële schade die men in het algemeen pleegt te lijden van ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Voor toekenning van een hogere vergoeding is slechts plaats indien sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de vrijheidsbeneming voor de verzoeker grotere gevolgen heeft gehad dan voor anderen die voor gelijksoortige verdenkingen preventief zijn gehecht. Die bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de (objectieve) omstandigheden waaronder de vrijheidsbeneming ten uitvoer is gelegd, maar niet in de (subjectieve) manier waarop de vrijheidsbeneming is ervaren door de betrokkene en de gevolgen daarvan.
Het feit dat de verzoeker, die afkomstig is uit Syrië, niet gesteund kon worden door zijn – in het buitenland verblijvende – familie, alsook het gegeven dat de verzoeker geen kennis had van het Nederlandse rechtssysteem, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigen. Hoewel het invoelbaar is dat de detentie van de verzoeker hierdoor zwaar is geweest, hebben deze omstandigheden voornamelijk betrekking op de wijze waarop de vrijheidsbeneming is ervaren door de verzoeker en zijn dit geen objectieve omstandigheden waaronder de vrijheidsbeneming ten uitvoer is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat een hogere schadevergoeding gerechtvaardigd is.
Dat de verzoeker ten tijde van zijn detentie geconfronteerd werd met een strenger regime vanwege de coronamaatregelen, leidt evenmin tot toekenning van een hogere vergoeding. Hoewel dergelijke maatregelen naar het oordeel van de rechtbank een bijzondere omstandigheid zouden kunnen opleveren, heeft de verzoeker onvoldoende onderbouwd dat en in hoeverre er sprake is geweest van een strenger regime gedurende zijn detentie. Immers zijn er geen stukken overgelegd waaruit duidelijk blijkt gedurende welke periode er een strenger regime gold, uit welke maatregelen dit regime bestond en in welke mate deze maatregelen gevolgen hebben gehad voor de verzoeker.
De rechtbank zal dan ook een vergoeding toekennen conform de forfaitaire bedragen, te weten:
  • 3 x € 130,00 = € 390,00 voor de dagen die de verzoeker in een politiecel heeft doorgebracht;
  • 334 x € 130,00 = € 43.420,00 voor de dagen die de verzoeker op de terroristenafdeling heeft doorgebracht;
  • 25 x € 30,00 = € 750,00 voor de dagen die de verzoeker in beperkingen heeft doorgebracht.
De rechtbank zal aldus een bedrag van € 44.560,00 toekennen en het meer verzochte afwijzen.
Reiskosten
De reiskosten die de verzoeker heeft gemaakt ten behoeve van de strafzittingen komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 530 Sv. De rechtbank wijst daarom het verzochte, en thans ook niet in geschil zijnde, bedrag van € 155,40 aan reiskostenvergoeding toe.
Kosten indiening en behandeling van de verzoekschriften
Nu de verzoeken ex artikel 530 Sv en artikel 533 Sv (gedeeltelijk) worden toegewezen komen ook de kosten van indiening en behandeling van die verzoeken voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om de verzoeker daarvoor het gebruikelijke bedrag van € 680,00 toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- kent ten laste van de Staat aan de verzoeker toe een bedrag van in totaal € 45.395,40 (zegge: vijfenveertigduizenddriehonderdvijfennegentig euro en veertig eurocent);
- wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.W. Mulder, voorzitter, mrs. R. Wieringa en F.M. Guljé, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. J.D. Lucieer en M. van Doesburg, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de eerste griffier.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing, door betaling van het genoemde bedrag ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van deze rechtbank ten gunste van de verzoeker, door overmaking van het genoemde bedrag op rekeningnummer [bankrekening] , ten name van Stichting Beheer Derdengelden Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers te Amsterdam, onder vermelding van [verzoeker] .