ECLI:NL:RBDHA:2024:20149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.45449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met procedurele gebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Egyptische nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 7 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 25 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. Eiser voerde aan dat er in strijd was gehandeld met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers, omdat er gebruik was gemaakt van een niet-beëdigd tolk. De rechtbank constateerde dat eiser niet met een beëdigd tolk was gehoord, maar oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank overwoog dat de belangen van de minister bij de maatregel zwaarder wogen dan het geconstateerde gebrek. Eiser had ook niet aangetoond dat hij door het gebrek in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45449
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Nazanini. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Gehoor voorafgaand aan inbewaringstelling
2. Eiser voert aan dat in strijd is gehandeld met artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling (proces-verbaal M110) op 7 november 2024 is namelijk gebruik gemaakt van een niet- beëdigd tolk. Gelet op het genoemde artikel moet dit een beëdigd tolk zijn. Daarbij is de reden waarom geen gebruik is gemaakt van een beëdigd tolk niet opgenomen in de M110. Eiser stelt echter ook dat dit op zichzelf de maatregel niet onrechtmatig maakt.
3. De rechtbank stelt met partijen vast dat eiser bij de inbewaringstelling niet is gehoord met een beëdigd tolk, als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wbtv. Artikel 28, derde lid, van de Wbtv bepaalt dat in afwijking van het eerste en tweede lid van artikel 28
gebruik kan worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is als wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is. In artikel 28, vierde lid, van de Wbtv staat dat als van het eerste of tweede lid wordt afgeweken dit met redenen omkleed schriftelijk wordt vastgelegd. In de mailwisseling met de tolkencentrale1 in het dossier is te lezen dat er geen beëdigd tolk beschikbaar was op het moment van het gehoor voor inbewaringstelling van eiser en dat dit de reden was om gebruik te maken van een niet beëdigd tolk. Omdat het in dit geval gaat om het al dan niet opleggen van de maatregel van bewaring kan gesproken worden van onverwijlde spoed, waardoor afgeweken mocht worden van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv. Dat de reden waarom geen gebruik is gemaakt van een beëdigd tolk niet in het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling (M110) is aangekruist, is een gebrek, maar geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten en op te heffen. Het is immers duidelijk uit het dossier af te leiden waarom dit niet is gebeurd. Verder is niet gesteld of gebleken dat eiser daardoor in enig belang is geschaad. Uit het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling blijkt dat er geen sprake was van misverstanden tussen eiser en de tolk. Eiser heeft ook verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit
5. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
6. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank overweegt verder dat de geconstateerde gebreken ook in combinatie niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een (ernstige) schending van belangen van eiser, waardoor de bewaring zou moeten worden opgeheven. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
1. Dossierstuk 8.
De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser betwist de zware grond onder 3d. De minister heeft op de zitting de zware grond onder 3c laten vallen. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat het geschilpunt over de zware grond onder 3d om die reden onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.