ECLI:NL:RBDHA:2024:20142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.45450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Indiase nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 8 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 november 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser ten onrechte stelt dat er sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding. Eiser werd op 8 november 2024 aangehouden als verdachte van een strafrechtelijke overtreding, en de rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de aanhouding onrechtmatig was. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet op de hoogte is gesteld van de gronden van zijn bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met de informatieplicht, aangezien eiser in begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd en dat er geen sprake is van een gebrek dat de maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 november 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45450
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser stelt dat er sprake is geweest van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding. Er was op dat moment geen enkele aanwijzing van illegaal verblijf van eiser. Hij was slechts op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Eiser was de winkel ingelopen om iets aan te schaffen. Hierbij kan het per toeval zijn gebeurd dat eiser achter de eigenaar van de winkel aan naar binnen liep.
3. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet blijkt van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding. In het ambtsedige proces-verbaal van aanhouding staat dat eiser op 8 november 2024 om 9.05 uur op de locatie [adres 1] in [plaats] is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. De FIOD was bezig was met een doorzoeking van [adres 2] en trof hier een persoon aan die zich niet kon identificeren. Deze was namelijk achter de
eigenaar van de winkel, de winkel ingelopen. De vervolgens door de FIOD ingeschakelde verbalisanten kwamen omstreeks 8.45 uur ter plaatse en hebben van deze persoon een identiteitsbewijs gevorderd op grond van artikel 8 Politiewet omdat eerder in de ochtend een inval in de winkel was gedaan en een doorzoeking in de winkel werd verricht voor een strafrechtelijk onderzoek terwijl hij zich in de winkel bevond. Uit deze gang van zaken blijkt dat het ging om een doorzoeking van de FIOD in het kader van een onderzoek naar het winkelpand aan de [straat] . Dat eiser toen hij op dat moment het pand binnenliep is verzocht om zich te identificeren, kan de rechtbank volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
M122
5. Eiser stelt verder dat het document M122 ten onrechte ontbreekt in zijn dossier en dat hij dit document ook nooit overhandigd heeft gekregen. Daarmee is sprake van een gebrek in het voortraject.
6. De rechtbank overweegt dat het document M122 een brief is waarin staat dat de strafrechtelijke detentie ten einde komt en betrokkene zal worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie in het kader van de Vw. De rechtbank overweegt dat uitreiking van dit document niet vereist is in dit geval en er dus geen sprake is van een gebrek. Eiser is op 8 november 2024 om 9.05 uur strafrechtelijk aangehouden. Aansluitend aan deze aanhouding is eiser op 8 november 2024 om 11.33 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Hieruit valt af te leiden dat eiser niet in strafrechtelijke detentie heeft gezeten, waardoor een M122 in eisers geval niet nodig is. De rechtbank overweegt verder dat - voor zover wel sprake zou zijn van een gebrek - niet is gesteld of gebleken dat eiser door het niet uitreiken van het formulier in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit

7. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
8. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijktuit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
10. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3d heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De documenten van eiser zijn volgens hem in Frankrijk gestolen en vervolgens is hij dus zonder documenten Nederland ingereisd. Eiser heeft in Frankrijk ook geen aangifte gedaan van de diefstal. Daarbij verblijft eiser al meerdere maanden in Nederland maar heeft hij nooit melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf hier. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste zware grond onder 3d om die reden onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

12. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Hiertoe voert hij aan dat er tot 25 november 2024 nog geen aanvang is gemaakt met zijn gehoor in het kader van zijn asielaanvraag van 8 november 2024.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 8 november 2024 asiel aangevraagd en zijn asielgehoor stond gepland voor 25 november 2024, maar is in verband met de bewaringszitting verplaatst naar 26 november 2024. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat deze duur onder meer heeft te maken met de grote drukte op het aanmeldcentrum Schiphol. Dit neemt niet weg dat de minister alsnog binnen de termijn van zes weken kan beslissen op de asielaanvraag. Verder is de Dublin-claim op 11 november 2024 verstuurd naar Oostenrijk en op 22 november 2024 akkoord bevonden. Deze handelingen zijn voldoende om te oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
14. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.