ECLI:NL:RBDHA:2024:20136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.41812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor familie en gezin

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel 'familie en gezin'. De rechtbank had eerder, op 19 januari 2024, bepaald dat de minister binnen vier weken op deze aanvraag moest beslissen. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden en dat er daarom beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat, gezien de eerdere uitspraak, de minister in gebreke is gebleven door niet tijdig een besluit te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verzoek heeft gedaan om een langere termijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een langere termijn rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk heeft gekregen. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor burgers om beroep in te stellen bij overschrijding van wettelijke termijnen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.41812
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. J.A. Pieters)

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 januari 20241. In die uitspraak staat dat verweerder binnen vier weken moet beslissen op de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘familie en gezin’ (de aanvraag). Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de genoemde uitspraak van 19 januari 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.5 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen deze termijn een besluit heeft
2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
5. Verweerder heeft niet verzocht om een langere termijn. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere termijn moet opleggen. De rechtbank geeft verweerder daarom een termijn van twee weken om te beslissen op de aanvraag van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
6. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.8
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.9
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
t