ECLI:NL:RBDHA:2024:20119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
I. C/09/673123 / JE RK 24-1734 II. C/09/673641 / JE RK 24-1809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 12 november 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die in 2023 onder toezicht is gesteld vanwege problemen in de relatie met haar moeder, schoolverzuim en zelfbepalend gedrag. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, om de ondertoezichtstelling te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, toegewezen. De ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 12 november 2025, en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend bij de biologische vader en aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen over [minderjarige] meegewogen, waaronder haar traumaklachten en de onrust in haar leven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel bij haar biologische vader woont en dat zij zich daar veilig voelt. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de machtiging tot uithuisplaatsing bij de biologische vader. De kinderrechter heeft echter geen signalen van onveiligheid bij de vader geconstateerd en achtte het in het belang van [minderjarige] om haar bij de vader te laten wonen tot zij kan instromen in een kamertraining.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers:
I. C/09/673123 / JE RK 24-1734
II. C/09/673641 / JE RK 24-1809
Datum uitspraak: 12 november 2024
Beschikking van de kinderrechter
I.
verlenging ondertoezichtstelling
II.
machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de biologische vader],
hierna te noemen: de biologische vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen, ontvangen op 27 september 2024;
  • verzoekschrift II met bijlagen, ontvangen op 8 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de zijde van de moeder met bijlagen van 7 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder met haar advocaat;
- de biologische vader.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar biologische vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 november 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 23 november 2024.

3.De verzoeken

Verzoek I – verlenging ondertoezichtstelling
3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] is in 2023 onder toezicht gesteld, omdat er zorgen waren over de relatie tussen [minderjarige] en haar moeder, het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] en haar schoolverzuim. [minderjarige] is toen ook een periode uit huis geplaatst geweest, maar is in juni 2024 weer bij de moeder gaan wonen, omdat het toen beter leek te gaan. In augustus 2024 zijn de zorgen over [minderjarige] toch weer toegenomen. Er ontstonden opnieuw conflicten tussen de moeder en [minderjarige] . Zij bleef weg zonder te laten weten waar zij verbleef en kwam een aantal keer te laat thuis. Daarnaast zijn er zorgen dat de moeder niet accepteert dat [minderjarige] op vrouwen valt. [minderjarige] heeft aangegeven hier veel verdriet van te hebben. Zij heeft ook last van traumaklachten zoals buikpijn en concentratieproblemen. Verder heeft zij opnieuw gevochten met een ex-vriendin. Gelet op deze zorgen wordt [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. De gecertificeerde instelling signaleert een patroon, waarbij het eerst beter met [minderjarige] lijkt te gaan, waarna de situatie toch weer verslechtert. Gelet op dit patroon is het belangrijk dat de ontwikkeling van [minderjarige] gevolgd en gestuurd wordt door een jeugdbeschermer. De gecertificeerde instelling acht het van belang dat het MDFT-traject, dat in augustus is gestart, binnen het gedwongen kader plaatsvindt. Bovendien is het, gelet op haar eerdere schoolverzuim, belangrijk dat de schoolgang van [minderjarige] wordt gevolgd.
Verzoek II – machtiging uithuisplaatsing
3.3.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag en aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling desgevraagd toegelicht dat het verzoek gelezen moet worden als een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de biologische vader, en aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. In augustus 2024 zijn wederom conflicten ontstaan tussen [minderjarige] en de moeder. Daarom is afgesproken dat [minderjarige] naar haar biologische vader zou gaan. De moeder heeft de jeugdzorgwerker op 24 september 2024 laten weten dat [minderjarige] op dat moment al vier weken bij haar vader verbleef. Gelet op de conflicten tussen [minderjarige] en de moeder is het op dit moment niet mogelijk dat [minderjarige] bij de moeder woont. De moeder heeft bovendien aangegeven niet meer te willen meewerken aan hulpverlening. [minderjarige] verblijft momenteel bij de vader en voelt zich daar veilig. De gecertificeerde instelling en de betrokken hulpverlening ziet dat [minderjarige] meer ontspannen is nu zij bij de vader verblijft. [minderjarige] is recent wel weer een nacht weggebleven en ook gaat zij geregeld niet naar school. De biologische vader van [minderjarige] is daar eerlijk over richting hulpverlening. De gecertificeerde instelling ziet geen signalen van onveiligheid van [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] staat momenteel op de wachtlijst voor kamertraining bij Jeugdformaat waar zij begeleid kan worden richting zelfstandigheid. Tot die tijd is het belangrijk dat [minderjarige] bij de biologische vader kan blijven wonen, omdat zij hier rust ervaart. Vanuit deze stabiele basis kan de ingezette hulpverlening voortgezet worden. Het alternatief is dat [minderjarige] op een crisisplek geplaatst wordt en vanuit die plek moet wachten totdat zij kan instromen bij de kamertraining. [minderjarige] heeft eerder op zo’n plek gewoond, en hier ging het niet goed met haar. Op een dergelijke plek is bovendien minder zicht op [minderjarige] dan bij de biologische vader, omdat daar gewerkt wordt met wisselende begeleiders.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. De moeder heeft geen bezwaar tegen het lezen van het verzoek van de gecertificeerde instelling als een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de biologische vader, en aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft wel verweer gevoerd tegen de toewijzing van dit verzoek. Zij verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing voor zover dat een plaatsing bij de biologische vader betreft af te wijzen, en toe te wijzen voor zover dat een plaatsing bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder betreft. De moeder stelt dat de zorgen over [minderjarige] onverminderd aanwezig zijn. Zij vindt het daarom belangrijk dat [minderjarige] wordt geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, omdat daar meer zicht op [minderjarige] is en zij daar wordt begeleid door professionals. De moeder vreest dat [minderjarige] bij haar biologische vader haar gang mag gaan, waardoor de problemen niet worden opgelost. Daarnaast heeft de moeder naar voren gebracht dat zij bang is dat de biologische vader [minderjarige] op straat zet als er discussies tussen hen ontstaan. Bovendien heeft de moeder zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij haar biologische vader. De moeder heeft naar voren gebracht dat hij zich dreigend heeft uitgelaten richting [minderjarige] in een voicemail die de moeder van hem heeft ontvangen. Ook zou de moeder in het verleden zijn mishandeld door de biologische vader.
4.2.
Desgevraagd heeft de biologische vader naar voren gebracht dat het goed met [minderjarige] gaat. [minderjarige] is welkom bij de biologische vader en zij hebben geen problemen met elkaar. Hij ziet dat [minderjarige] last heeft van haar traumaklachten, maar geeft ook aan dat dit soort dingen tijd kosten. Daarnaast geeft hij aan dat hij weinig zicht heeft op de schoolgang van [minderjarige] , omdat hij overdag werkt. Hij denkt dat [minderjarige] zich te makkelijk laat verleiden door andere mensen. [minderjarige] moet nog ouder en wijzer worden. Desgevraagd heeft de biologische vader aangegeven dat hij in de genoemde voicemail inderdaad erg boos is geworden, maar dat hij er wil zijn voor [minderjarige] en dat zij altijd zijn kind zal blijven.

5.De beoordeling

Verzoek I – verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Er bestaan nog steeds zorgen dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De afgelopen periode is onrustig geweest voor [minderjarige] . Zij gaat regelmatig niet naar school en er is nog steeds sprake van een complexe relatie tussen [minderjarige] en haar moeder. Dit jaar kenmerkte zich door veel onrust in het leven van Jentley, onder andere doordat zij op diverse plekken heeft gewoond. [minderjarige] heeft traumaklachten, lijkt met haar identiteit te worstelen en voelt zich niet zichzelf. Zij is zoekende. Er is nog onvoldoende geprofiteerd van de hulpverlening die is ingezet is, zodat het belangrijk is dat die hulpverlening wordt voortgezet. Zo is [minderjarige] recent gestart met een MDFT-traject en heeft zij een jongerencoach met wie zij het goed kan vinden. De kinderrechter vindt dat de betrokkenheid van de jeugdbeschermer nog noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te blijven volgen en de hulpverlening bij te sturen waar nodig. Gelet op het voorgaande vindt de kinderrechter een termijn van een jaar passend en geboden.
Verzoek II – machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek van de gecertificeerde instelling lezen als een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de biologische vader, en aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.5.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Vanwege de verstoorde relatie tussen de moeder en [minderjarige] is het voor [minderjarige] niet mogelijk om bij de moeder te wonen. [minderjarige] woont inmiddels al een aantal weken bij haar biologische vader en de hulpverlening ziet dat [minderjarige] hier tot rust is gekomen na een lange periode van onrust eerder dit jaar. Ook heeft [minderjarige] zelf aangegeven het fijn te vinden om bij haar biologische vader te wonen en de hulpverlening ziet geen signalen van onveiligheid in de situatie bij de biologische vader. De kinderrechter ziet dan ook geen aanleiding om zich zorgen te maken over de veiligheid van [minderjarige] bij de biologische vader. [minderjarige] wordt bijna zeventien jaar en daarom is het belangrijk om toe te werken naar zelfstandigheid door middel van kamertraining. Op dit moment staat zij hiervoor echter nog op de wachtlijst. Totdat zij de overstap naar kamertraining maakt, acht de kinderrechter het in haar belang dat zij bij haar biologische vader, waar zij een veilige en rustige haven ervaart, kan blijven wonen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om wederom te moeten wennen aan een nieuwe woonplek op een groep. Vanuit de stabiele basis bij haar biologische vader kan de nog prille positieve ontwikkeling van [minderjarige] worden voortgezet.
5.6.
De kinderrechter verleent daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de biologische vader, en aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De kinderrechter zal uit het oogpunt van overzichtelijkheid de duur van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gelijk trekken, en dus het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor het overige afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 12 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de biologische vader, en verleent aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 november 2024 tot 12 november 2025;
6.3.
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de biologische vader, vervalt met ingang van de datum dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ten uitvoer wordt gelegd;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 4 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.