ECLI:NL:RBDHA:2024:20117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/09/662819 / JE RK 24-438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinsgerichte voorziening

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 november 2024, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, verlengd. De kinderrechter heeft eerder op 13 mei 2024 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 14 mei 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening tot 14 november 2024. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om een verlenging van deze machtiging voor een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De pleegouders waren niet verschenen, maar waren wel opgeroepen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in het huidige GOM-gezin en dat er zorgen zijn over de draagkracht van de vader en de complexe gezinsdynamiek. De kinderrechter oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De pleegouders worden niet langer als belanghebbenden aangemerkt, omdat de minderjarige naar een nieuw GOM-gezin is verhuisd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/662819 / JE RK 24-438
Datum uitspraak: 12 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[naam 1]en
[naam 2]
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 13 mei 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 14 mei 2025 en de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 14 november 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt nu ook de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van 13 mei 2024;
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling van 4 november 2024.
1.3.
Op 12 november 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 3] namens de gecertificeerde instelling, via een digitale verbinding;
  • de vader.
De pleegouders zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 13 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het aangehouden deel van dit verzoek strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] verblijft inmiddels ruim drie maanden in een nieuw GOM-gezin. Dit GOM-gezin heeft aangegeven dat [de minderjarige] voor langere termijn bij hen kan opgroeien. Zij draait daar mee in het gezinsleven en voelt zich thuis. [de minderjarige] heeft op school soms moeite met de inhoud van de lesstof. Het GOM-gezin ondersteunt [de minderjarige] hierbij en onderhoudt contact met de school. [de minderjarige] verblijft in de vakanties, en daarbuiten eens per veertien dagen, bij de vader en de partner van de vader. [de minderjarige] en de vader raken hierbij nog in conflict, maar wel in verminderde mate. Het is voor de vader nog steeds lastig om aan te sluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] en om emotioneel beschikbaar voor haar te zijn. Daarnaast is sprake van een verstoorde relatie tussen [de minderjarige] en de partner van de vader. In de afgelopen maanden is door het inzetten van Gezin ter Actie geprobeerd om te werken aan contactherstel tussen [de minderjarige] , de vader en zijn partner. De partner van de vader heeft echter aangegeven niet open te staan voor deze hulpverlening, omdat zij van mening is dat deze niet passend is. Gezin ter Actie is daarom gestart met [de minderjarige] en de vader. Dit traject is echter onvoldoende van de grond gekomen en op dit moment wordt onderzocht of Gezin ter Actie nog verdere doorgang zal vinden. Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarden voor terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader, die onder andere bestaan uit een gezamenlijke behandeling voor [de minderjarige] , de vader en zijn partner, stabiliteit in de opvoedingssituatie, en een emotioneel beschikbare opvoeder voor [de minderjarige] . Het is belangrijk dat duidelijk wordt waar [de minderjarige] voor langere termijn zal verblijven. Verder concentreert de gecertificeerde instelling zich op het beter laten verlopen van de contactmomenten in de weekenden en vakanties. Gelet op het voorgaande acht de gecertificeerde instelling een verlenging van de resterende maanden van de machtiging uithuisplaatsing nog noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Door de vader is ingestemd met het verzochte. De vader heeft aangegeven dat hij nog steeds onvoldoende draagkracht heeft om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen en emotioneel voldoende beschikbaar voor haar te zijn. Op de momenten dat [de minderjarige] bij hem verblijft, zijn er weinig conflicten, omdat dan geen dagelijkse zaken worden besproken. Dit is echter geen oplossing voor de lange termijn. De vader heeft naar voren gebracht dat hij het belangrijk vindt dat onderzocht wordt hoe [de minderjarige] op een veilige wijze kan worden begeleid naar zelfstandigheid.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De hulpverlening die sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is ingezet, heeft niet tot een situatie geleid waarbinnen [de minderjarige] op verantwoorde wijze kan worden teruggeplaatst bij de vader. Er zijn nog steeds zorgen over de draagkracht van de vader en de complexe gezinsdynamiek, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor terugplaatsing. De kinderrechter overweegt daarbij dat het knap is van de vader dat hij open is over de wijze waarop hij beschikbaar kan zijn voor [de minderjarige] . [de minderjarige] ontwikkelt zich goed in het huidige GOM-gezin en heeft daar een stabiele en veilige basis. Gelet op het voorgaande overweegt de kinderrechter dat een verlenging van machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het is van belang dat [de minderjarige] in het huidige GOM-gezin kan blijven, zodat de huidige stabiliteit behouden kan blijven.
5.3.
De kinderrechter begrijpt van de gecertificeerde instelling dat momenteel vooral wordt ingezet op de kwaliteit van het contact tussen [de minderjarige] en de vader, en niet de uitbreiding daarvan. Dit moet eerlijk gecommuniceerd worden naar [de minderjarige] , zodat zij weet dat een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is. Op dit moment lijdt [de minderjarige] onder de onduidelijkheid die zij ervaart over haar perspectief, zo bleek ook tijdens het kindgesprek. Zij verwacht en wenst op korte termijn weer terug naar de vader te kunnen gaan. De kinderrechter overweegt dat de gecertificeerde instelling voortvarend aan de slag moet om het perspectief van [de minderjarige] in alle openheid en eerlijkheid met haar te bespreken.
5.4.
De kinderrechter oordeelt verder dat de pleegouders niet langer worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een pleegouder kan als belanghebbende worden aangemerkt als de pleegouder de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Nu [de minderjarige] is verhuisd naar een nieuw GOM-gezin, is van verzorging en opvoeding door de pleegouders geen sprake meer. De pleegouders zullen onder deze omstandigheden in eventuele volgende procedures dan ook niet langer als belanghebbenden aangemerkt worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 14 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 4 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.