ECLI:NL:RBDHA:2024:2007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
09.116415.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van vrachtwagenchauffeur

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 maart 2023 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in Leiderdorp. De verdachte, een ervaren vrachtwagenchauffeur, werd beschuldigd van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat leidde tot de dood van een 12-jarige fietser. Tijdens de zittingen op 5 oktober 2023, 21 november 2023 en 6 februari 2024 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden van het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn beroepsmatige ervaring, niet voldoende voorzichtigheid had betracht en het slachtoffer niet had opgemerkt voordat hij optrok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat resulteerde in een taakstraf van 240 uren, vervangende hechtenis van 120 dagen en een rijontzegging van één jaar. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen af, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van toekomstige schadeclaims, die bij de burgerlijke rechter moesten worden ingediend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/116415-23
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 oktober 2023 (regie), 21 november 2023 en 6 februari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. K.J.W. de Vries naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 februari 2024 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2023 te Leiderdorp als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto met oplegger, daarmede
rijdende over de weg,
Touwbaan(ter hoogte van de kruising met de
Rietschans),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- voornoemde kruising te naderen, en/of
- ( vervolgens) zijn voertuig tot stilstand te brengen achter een zich aldaar
bevindende fietser, te weten het latere [slachtofffer] , en/of
- ( vervolgens) op te trekken zonder zich er (voldoende) van te vergewissen of die
[slachtofffer] zijn weg had vervolgd en/of
- ( vervolgens) tegen de fiets van die [slachtofffer] aan te rijden waardoor die [slachtofffer]
ten val is gekomen, en/of
- vervolgens door te rijden over enige afstand (terwijl die [slachtofffer] onder de
vrachtwagen werd meegesleept),
waardoor die [slachtofffer] werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2023 te Leiderdorp op de
Touwbaan(kruisend met de
Rietschans), als verkeersdeelnemer (te weten als bestuurder van een bedrijfsauto
met oplegger), als volgt heeft gehandeld,
hij verdachte, heeft aldaar
- de kruising Rietschans – Touwbaan genaderd en/of
- ( vervolgens) zijn voertuig tot stilstand gebracht achter een zich aldaar bevindende
fietser, te weten het latere [slachtofffer] , en/of
- ( vervolgens) opgetrokken zonder zich er (voldoende) van te vergewissen of die [slachtofffer]
zijn weg had vervolgd en/of
- ( vervolgens) tegen de fiets van die [slachtofffer] aangereden waardoor die [slachtofffer]
ten val is gekomen, en/of
- vervolgens doorgereden over enige afstand (terwijl die [slachtofffer] onder de
vrachtwagen werd meegesleept),
door welke gedraging(en) van verdachte op de weg, de Rietschans en/of Touwbaan,
gevaar werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en heeft subsidiair afwezigheid van alle schuld bepleit ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde. Voorts heeft de raadsman bij bewezenverklaring verzocht de zaak aan te houden voor het horen van een verkeerspsycholoog van het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) als getuige-deskundige. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de onderzoekswensen, die reeds zijn gedaan en door de rechtbank zijn afgewezen op de terechtzittingen van 5 oktober 2023 en 21 november 2023, alsnog toe te wijzen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking (DH), afdeling infrastructuur (DH) team verkeer (DH), met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 52) en het losse proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van 30 april 2023 (doorgenummerd pagina 1 t/m 10).
1. Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt op 30 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 2):
Betrokkene 1: [slachtofffer] , [voornamen] van der (man), geboren op [geboortedatum 2] 2010 te Leiderdorp bestuurde een fiets.
Betrokkene 2: [verdachte] , [voornamen] (man), geboren op [geboortedatum] 1979 te
[geboorteplaats] bestuurde een vrachtwagen met oplegger voorzien van kenteken [kentekenplaat]
Betrokkene 1 reed op de Touwbaan te Leiderdorp komende uit de richting van de
Draadbaan te Leiderdorp en gaande in de richting van de Rietschans te Leiderdorp.
Betrokkene 2 reed in dezelfde richting en direct achter betrokkene 1.
Betrokkene 1 kwam aan op de kruising de Touwbaan met de Rietschans. Vanwege de drukte van overig verkeer moest betrokkene 1 wachten voor de daar gelegen haaientanden. Betrokkene 1 heeft midden op de rijstrook voor +/- 20 seconden stil gestaan. Op het moment dat betrokkene 1 wilde wegrijden rolt/reed betrokkene 2 tegen de achterzijde van betrokkene 1. Hierdoor kwam betrokkene 1 ten val en schoof onder de vrachtwagen van betrokkene 2. Betrokkene 2 is hierop rechtsaf de Rietschans opgereden. Op de Rietschans is betrokkene 1 uiteindelijk onder de wielen aan de rechterzijde terecht gekomen en is direct aan het toegebrachte letsel overleden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , opgemaakt op 10 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 16-17):
V: Wat zag u toen u op de Touwbaan in de richting van de Rietschans reed?
A: Ik zie die jongen fietsen, hij stopt bij de splitsing. Ik reed toen ongeveer 30 a 40
kilometer per uur. Ik zag dat hij volgens mij rechts van het midden stond. Ik ben gestopt en zag de jongen nog. Toen ik stilstond kon ik hem zien door de voorruit. Ik kijk altijd een paar keer links en rechts, dat doe ik altijd en toen ben ik
opgetrokken. Het was naar mijns inziens vrij van verkeer. Ik kan mij niet herinneren
dat de jongen ook optrok.
V: Heeft u nog stilgestaan bij die fietser of gezien?
A: Ik heb hem niet meer gezien.
V: Waarom bent u na het verliezen van het zicht op de fietser niet gestopt?
A: Ja, dat vraag ik mij continu af. Ik snap dat zelf ook niet. Er staan zo vaak
fietsers daar. Ik kijk daar altijd. Ze schieten er ook wel eens tussendoor.
V: Zijn uw spiegelvelden conform regelgeving afgesteld?
A: Ik kon alle spiegels gebruiken waar ze voor bedoeld zijn.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige van [getuige 1] , opgemaakt op 10 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 23):
Op vrijdag 10 maart 2023 om ongeveer 10:00 uur reed ik in mijn auto vanaf de
Engelendaal te Leiderdorp over de Rietschans te Leiderdorp. Ik was voornemens om op de Rietschans linksaf te slaan in de richting van de Touwbaan te Leiderdorp.
Ik zag dat er vanaf de Touwbaan een witte vrachtwagen stil stond. Ik zag dat er voor de vrachtwagen in het midden van de rijbaan een fietser stond.
Ik zag vervolgens dat de vrachtwagen optrok en rechtsaf de Rietschans op reed in de richting van de Engelendaal. Ik zag dat de vrachtwagen vervolgens de fietser meetrok aan de voorzijde van de vrachtwagen. Ik hoorde dat de fietser nog begon te schreeuwen om zo de aandacht van de vrachtwagen chauffeur te trekken. Ik schat dat de vrachtwagen de fietser ongeveer dertig meter heeft meegetrokken. Ik ben vervolgens uit mijn auto gestapt en ik zag de fietser op de grond liggen. Ik ben in de richting van de fietser gelopen. Ik zag dat er een hoop bloed op de grond lag bij de fietser en zag het dat foute boel was.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 10 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 25):
Voor de vrachtwagen zag ik een fietser staan. De fietser stond in het midden van de rijbaan voor de vrachtwagen stil. Zowel de vrachtwagen als de fietser waren aan het wachten tot ze konden rijden. Ik zag dat de vrachtwagen begon te rijden. Ik zag dat de fietser nog stilstond voor de vrachtwagen. Ik zag dat de vrachtwagen steeds dichterbij de fietser kwam. Ik zag paniek in het gezicht van de fietser en zag dat hij met zijn armen begon te zwaaien richting de vrachtwagen. Ik hoorde dat meerdere omstanders begonnen te schreeuwen en te zwaaien naar de vrachtwagen. Ik zag dat de vrachtwagen hier niet op reageerde en niet stopte met rijden. Ik zag dat de vrachtenwagen de fietser aanreed. Ik zag dat de vrachtwagen rechtsaf sloeg terwijl de fietser aan de voorkant van de vrachtwagen zat en werd meegesleurd.
5. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 30 april 2023, voor zover inhoudende (p. 6-7):
Wij verbalisanten zagen met betrekking tot de weersgesteldheid, het wegdek en de
verkeerssituatie geen gebreken en/of bijzonderheden welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. Wij, verbalisanten, zagen geen objecten welke het zicht van de betrokkenen in elkaars rijrichting kunnen hebben beïnvloed.
Middels een daarvoor geschikte uitleestool is door mij, verbalisant [verbalisant 1] , de digitale tachograafdata uit de bedrijfsauto veiliggesteld.
Uit de analyse van de navolgende informatie uit de digitale data van de betreffende ongevalsdatum kan het volgende worden herleid:
o De bedrijfsauto remt af en staat 2 seconden nagenoeg en 4 seconden geheel stil.
Vervolgens trekt de bedrijfsauto op en zijn er twee schakelmomenten zichtbaar in de data waarna de snelheid vlot oploopt tot een hoogte van 29 km/h. De snelheid blijft dan 2 seconden gelijk en loopt vervolgens terug naar stilstand. Na 34 seconden stilstand wordt de bedrijfsauto gedurende 4 seconden verplaatst met een maximumsnelheid van 12 km/h.
o De afstand die de bedrijfsauto aflegt vanaf stilstand bij het kruispunt en de stop na de confrontatie met het slachtoffer is 76,04 meter.
Uit de veiliggestelde data uit de digitale tachograaf is gebleken dat de bedrijfsauto met oplegger +/- 96 meter voor de aangetroffen eindpositie 2 seconden nagenoeg stil stond en gedurende 4 seconden geheel stil stond. Uit onderzoek is gebleken dat dit op de Touwbaan is nabij de aansluiting met de Rietschans.
Op de camerabeelden opgenomen door de camera van "Allsafe Mini Opslag" is te zien dat de fiets en diens bestuurder al enige tijd bij het kruispunt stil stonden voordat de bedrijfsauto in beeld kwam. Hieruit valt op te maken dat de fietser op het moment dat hij stilstond bij het kruispunt, in het directe gezichtsveld door de voorruit van de cabine zichtbaar moet zijn geweest voor de bestuurder van de bedrijfsauto.
Ten tijde van de confrontatie wordt de achterzijde van de fiets geraakt door de rechter voorzijde van de bedrijfsauto. Het gezichtsveld door de vooruitkijkspiegel is uitgezet tijdens het werkplaatsonderzoek, hieruit is gebleken dat de fietser zichtbaar was door de vooruitkijkspiegel tijdens de confrontatie.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 35):
Op donderdag 16 maart 2023 om 12.15 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , de door het bedrijf Allsafe geleverde camera beelden bekeken. Op deze beelden is het
verkeersongeval met dodelijke afloop te zien dat plaatsvond op 10 maart 2023
omstreeks 09.55 uur.
00 minuten 47 seconde tot 00 minuten 48 seconde: de fietser komt in beeld rijdend op de Touwbaan en komt voor de haaientanden tot stilstand.
00 minuten 49 seconden tot 01 minuten 01 seconde: de fietser staat, op de T-splitsing van de Touwbaan met de Rietschans, stil ter hoogte van de haaientanden.
01 minuten 02 seconde tot 01 minuten 05 seconde: de voorzijde van de vrachtwagen komt in beeld op de Touwbaan en staat stil achter de fietser.
01 minuten 06 seconde tot 01 minuten 07 seconde: de vrachtwagen trekt op en de
fietser begint met fietsen.
01 minuten 08 seconde: de vrachtwagen komt aan de voorzijde in confrontatie met de fietser.
01 minuten 09 seconde tot 01 minuten 12 seconde: de vrachtwagen slaat rechtsaf de
Rietschans op. De fiets en bestuurder worden meegetrokken door de vrachtwagen en zijn aan de voorzijde zichtbaar.
01 minuten 13 seconde tot 01 minuten 16 seconde: de vrachtwagen rijdt over de
Rietschans. De fietser komt onder de vrachtwagen terecht en wordt overreden.
7. Een geschrift, te weten het schouwverslag GGD Hollands Midden betreffende [slachtofffer] , opgemaakt op 10 maart 2023, onder toezicht van [naam 1] , forensisch arts, voor zover inhoudende (p. 50):
Overlijden als gevolg van massale inwerking door uitwendig mechanisch
geweld als gevolg van een aanrijdíng en een overrijding door een zwaar
voertuig in het kader van een verkeersongeval.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op 10 maart 2023 heeft op de T-kruising van de Touwbaan met de Rietschans te Leiderdorp een ongeluk plaatsgevonden tussen de vrachtwagen die de verdachte als beroepschauffeur bestuurde en een fietser, het twaalfjarige slachtoffer [slachtofffer] , waarbij [voornaam] is komen te overlijden.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat het verkeersongeval, met dodelijke afloop, heeft plaatsgevonden en of zijn handelen dient te worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daarbij moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig mag worden verwacht.
Feitelijke toedracht
Het staat niet ter discussie dat het overlijden van [voornaam] is veroorzaakt door de aanrijding met de vrachtwagen die de verdachte bestuurde. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [voornaam] al bij het kruispunt stond te wachten toen de verdachte met zijn vrachtwagen in zijn richting kwam rijden en achter hem kwam te staan. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij [voornaam] zag toen hij achter hem kwam rijden én op het moment dat hij achter [voornaam] stil stond bij de kruising. De verdachte heeft twee seconden nagenoeg stilgestaan en vier seconden stil gestaan achter [voornaam] en is toen gaan rijden. Uit de verklaringen van ooggetuigen en de camerabeelden blijkt dat [voornaam] aanstalten maakte om weer te gaan fietsen en vrijwel direct daarna werd aangereden door de verdachte, die uit stilstand optrok en rechtsaf sloeg met zijn vrachtwagen. Dit terwijl [voornaam] , zoals is verklaard door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , nog de aandacht van de chauffeur van de vrachtwagen heeft proberen te trekken door te schreeuwen en te zwaaien. De verdachte heeft verklaard dat hij [voornaam] op dat moment niet zag en zich niet kon herinneren dat [voornaam] optrok.
Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt om te komen tot vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 WVW is of de verdachte anders kon handelen (was het ongeval te vermijden?) en of hij anders diende te handelen (valt de verdachte iets te verwijten?). De verdachte is vrachtwagenchauffeur van beroep en oefent dit beroep inmiddels al 17 tot 18 jaren uit. De specifieke hoedanigheid van beroepschauffeur maakt dat er op de verdachte een grotere zorgplicht rust dan op de gemiddelde weggebruiker, de zogeheten Garantenstellung. Van de verdachte mag kort gezegd meer voorzichtigheid worden verwacht in het verkeer, gelet op zijn kennis en kunde als professional. Daarnaast geldt dat een vrachtwagen een zwaar voertuig is, dat in geval van een ongeval op zijn minst (zéér) ernstig letsel kan veroorzaken. Dit geldt temeer ten aanzien van fietsers, die als veel zwakkere verkeersdeelnemer extra kwetsbaar zijn. Van een bestuurder van een vrachtwagen mag dus, zeker op een kruispunt waar met regelmaat fietsers rijden, worden verwacht dat hij erg voorzichtig is. De verdachte heeft verklaard dat hij bekend is met de situatie op het betreffende kruispunt en dat hij door zijn werk daar vaker komt.
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval geldt dat de verdachte [voornaam] op het kruispunt stil heeft zien staan toen hij met zijn vrachtwagen kwam aanrijden en toen hij achter [voornaam] stilstond. Vóórdat de verdachte optrok om rechtsaf te slaan, had hij zich van de positie van [voornaam] moeten vergewissen. In plaats daarvan heeft de verdachte zonder dat hij wist waar [voornaam] was, opgetrokken en de bocht naar rechts gemaakt. Er is niet gebleken van enige specifieke aanleiding of noodzaak voor de verdachte om op dat moment op te trekken. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank gelegenheid om de vereiste voorzichtigheid in acht te nemen en zich rekenschap te geven van de positie van [voornaam] . De verdachte heeft dat niet gedaan en dat kan hem als vrachtwagen- en beroepschauffeur worden aangerekend.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [voornaam] is overleden.
De verdediging heeft verder gesteld dat sprake is geweest van zogeheten situationele blindheid bij de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat de hersenen van de verdachte de aanwezigheid van [voornaam] niet meer registreerden. De verdachte keek wel, maar zag [voornaam] niet. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte heeft zelf herhaaldelijk verklaard dat hij [voornaam] zag bij het naderen van het kruispunt en ook toen hij achter [voornaam] stilstond. Van de gestelde situationele blindheid was dus in zoverre geen sprake. Voor zover is betoogd dat sprake is geweest van situationele blindheid op het moment dat de vrachtwagen optrok, geldt dat het de verdachte wordt verweten dat hij optrok zonder te weten waar [voornaam] was. De verdachte had er – zo lang hij het slachtoffer niet zag en niet wist of [voornaam] in de nabijheid van zijn vrachtwagen was – voor moeten kiezen om stil te blijven staan, hetgeen zeker geldt aangezien de hele situatie dat de vrachtwagen stilstond slechts 4 seconden heeft geduurd.
Verder heeft de verdediging bij herhaling gesteld dat de weginrichting ter plaatse een grote rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeluk. Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Als uitgangspunt geldt dat je als weggebruiker de verkeerssituatie hebt te nemen zoals deze is en je rijgedrag daarop moet aanpassen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de verdachte goed bekend was ter plaatse en hij dus wist dat oplettendheid geboden was. Veel belangrijker nog is de vaststelling dat [voornaam] en de verdachte op dezelfde weghelft achter elkaar stonden te wachten tot het kruispunt vrij was. [voornaam] stond in het volle zicht van de verdachte. Een ongeluk als het onderhavige, waarbij de verdachte vergeet dat er nog een fietser voor hem staat en hij (toch) optrekt, had dus op elk kruispunt kunnen gebeuren. Niet de weginrichting ter plaatse noch de gemeente Leiderdorp, zoals namens de verdachte ook nog is betoogd, kan verantwoordelijk worden gehouden voor de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid van de verdachte.
Omdat de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren, komt zij niet toe aan het verweer van de raadsman (afwezigheid van alle schuld) omtrent het subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt. Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van situationele blindheid, zal zij het verzoek tot het horen van een psycholoog van het SWOV over situationele blindheid afwijzen. De onderzoekswensen die de raadsman opnieuw heeft ingediend (het horen van de verkeerswethouder over de door de gemeente genomen acties met betrekking tot de verkeersveiligheid van de kruising en het laten opstellen van een rapportage door een verkeersdeskundige over deze kruising) wijst de rechtbank af, onder verwijzing naar de motivering die de rechtbank reeds op 5 oktober 2023 en 21 november 2023 heeft gegeven, kort gezegd omdat deze verzoeken naar het oordeel van de rechtbank niet bijdragen aan de door haar te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Conclusie
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 maart 2023 te Leiderdorp als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto met oplegger, daarmede
rijdende over de weg, Touwbaan (ter hoogte van de kruising met de Rietschans),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- voornoemde kruising te naderen, en
- vervolgens zijn voertuig tot stilstand te brengen achter een zich aldaar
bevindende fietser, te weten het latere [slachtofffer] , en
- vervolgens op te trekken zonder zich er van te vergewissen of die
[slachtofffer] zijn weg had vervolgd en
- vervolgens tegen de fiets van die [slachtofffer] aan te rijden waardoor die [slachtofffer]
ten val is gekomen, en
- vervolgens door te rijden over enige afstand terwijl die [slachtofffer] onder de
vrachtwagen werd meegesleept, waardoor die [slachtofffer] werd gedood.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van achttien maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, mocht de rechtbank ondanks de bepleite vrijspraak tot een veroordeling komen, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als beroepsmatig vrachtwagenchauffeur een ongeluk veroorzaakt door zich in het verkeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. Zijn handelen heeft tot de tragische dood geleid van de 12-jarige [voornaam] en aldus onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [voornaam] . Het intense leed dat de nabestaanden ervaren blijkt ook uit de indringende verklaringen die de moeder en grootmoeder van [voornaam] op de terechtzitting hebben voorgelezen. De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden met geen enkele straf recht zal kunnen worden gedaan aan het immense verdriet dat ze ondervinden.
Mede doordat veel mensen getuige zijn geweest van het ongeval en de gevolgen daarvan, heeft het ongeval in Leiderdorp veel emoties losgemaakt. Anderzijds weegt de rechtbank mee dat ook de verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag vanzelfsprekend niet heeft gewild. De verdachte heeft ter terechtzitting berouw getoond en heeft op invoelbare wijze verklaard dat de dood van [voornaam] een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Ook zijn leven zal, net als dat van de nabestaanden, nooit meer hetzelfde zijn.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft professionele hulp om hem te helpen bij de verwerking van het ongeval en heeft thans zijn werk als vrachtwagenchauffeur stapsgewijs hervat.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Uitgangspunt voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer is komen te overlijden en waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, is een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging van één jaar.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een soort tussencategorie van schuld, waarbij de mate van schuld meer is dan aanmerkelijk onvoorzichtig, maar net onvoldoende om te spreken van ernstige schuld. Ten aanzien van de verdachte is er geen sprake van strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank zal dan ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 9a Sr (schuldig zonder strafoplegging), zoals door de raadsman is bepleit. Bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS is voor het onderhavige geval – waarin sprake is van de ondergrens van culpa (namelijk aanmerkelijke schuld), met het meest vergaande gevolg (de dood) – reeds rekening gehouden met het persoonlijk leed dat aanwezig is bij schuldigen aan een dergelijk verkeersongeval.
Alles afwegende is er geen aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd de nabestaanden van het slachtoffer [voornaam] [slachtofffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. Dit zijn:
- [naam 2] , oma van het slachtoffer;
- [naam 3] , opa van het slachtoffer;
- [naam 4] , oom van het slachtoffer.
De benadeelde partijen vorderen ieder een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële (schok)schade, een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en een vergoeding van
€ 100.000,- aan nader te onderbouwen, toekomstige schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen acht de officier van justitie overwegend toewijsbaar. De kostenposten schokschade en affectieschade zijn voldoende onderbouwd. De benadeelde partijen dienen ten aanzien van de nader te onderbouwen toekomstige schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die naasten van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De wet noemt een beperkte (limitatief opgesomde) kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen, met daarnaast een mogelijkheid tot toekenning aan anderen op grond van de hardheidsclausule van artikel 6:108, lid 4 sub g BW. In het Besluit vergoeding affectieschade zijn bedragen vastgesteld voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
Grootouders van de overledene komen ingevolge de wet in beginsel niet voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ relatie die grootouders en hun kleinkinderen kunnen hebben, is er ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een grootouder (op grond van de hardheidsclausule).
De vorderingen van [naam 2] en [naam 3]
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de grootouders van [voornaam] , [naam 2] en [naam 3] , onvoldoende is komen vast te staan dat ze een dusdanig hechte affectieve relatie hadden met [voornaam] , dat ze in aanmerking komen voor affectieschade. De rechtbank begrijpt goed dat de relatie met [voornaam] hecht was en dat [voornaam] vaak is opgevangen door de grootouders na school, dat ze vaak met elkaar aten en dat ze in het algemeen veel dingen samen deden. De rechtbank twijfelt er dus niet aan dat de grootouders van grote betekenis waren in het leven van [voornaam] . Om in aanmerking te komen voor affectieschade is echter meer nodig. Te denken valt hierbij aan de situatie dat een slachtoffer bij de grootouders inwoonde en dat ze (al dan niet deels) de dagelijkse zorg over het slachtoffer hadden. De kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komt, is door de wetgever beperkt gehouden en de rechtbank past dan terughoudendheid bij toepassing van de hardheidsclausule. In zoverre zullen de vorderingen dus worden afgewezen.
De vordering van [naam 4]
De voor toewijzing van de vordering van de oom van [voornaam] vereiste affectieve relatie in de hierboven genoemde zin is als volgt onderbouwd. Na doorgemaakte psychische en verslavingsproblematiek ging het beter met de oom van [voornaam] sinds januari 2023, doordat hij [voornaam] sindsdien heeft zien opgroeien, hem wekelijks zag en een opvoedkundige rol heeft vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank is deze onderbouwing onvoldoende voor het toekennen van affectieschade. De rechtbank begrijpt dat [voornaam] vreugde bracht in het leven van zijn oom, die het niet gemakkelijk had door zijn psychische problematiek, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet sprake van een heel bijzonder geval in de voormelde zin. In zoverre zal de vordering van [naam 4] worden afgewezen.
Immateriële schade / schokschade
Schokschade is immateriële schade die ontstaat door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Degene die vergoeding van schokschade vordert, moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) gezichtspunten uiteengezet die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht. De gezichtspunten ten aanzien van het secundaire slachtoffer zijn onder meer (r.o. 3.5):
“ - De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.”
In r.o. 3.6 overweegt de Hoge Raad voorts:
“De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.”
De vorderingen
In de vorderingen wordt de schokschade gebaseerd op de confrontatie met het lichaam van het slachtoffer in het mortuarium en de geestelijke gevolgen daarvan. In het geval van de oma ( [naam 2] ) en de oom ( [naam 4] van [voornaam] zijn die geestelijke gevolgen vastgesteld door een psychotherapeut en psycholoog. Bij de opa ( [naam 3] ) zijn die geestelijke gevolgen niet door een expert vastgesteld.
De rechtbank stelt voorop dat zij er niet aan twijfelt dat de confrontatie met het lichaam van het slachtoffer een enorme schok bij de nabestaanden teweeg heeft gebracht. In dit geval was er echter geen sprake van een onverhoedse confrontatie met het lichaam van het slachtoffer. De benadeelde partijen zijn naar het mortuarium gegaan waar ze geconfronteerd werden met de gevolgen van het ongeval. Op zichzelf hoeft de omstandigheid dat de confrontatie niet onverhoeds was niet aan toekenning van schokschade in de weg te staan. De rechtbank kent echter ook gewicht toe aan de aard en toedracht van het ongeval en de intenties van de dader. In dit geval gaat het om een noodlottig ongeval dat de verdachte niet met opzet heeft veroorzaakt. Ook neemt de rechtbank, zonder afbreuk te willen doen aan de hechtheid van de relatie van de benadeelde partijen met [voornaam] , in aanmerking dat het in het geval van de grootouders en oom niet gaat om een ouder-kind-relatie. De rechtbank wijst de vorderingen ten aanzien van de schokschade af.
Toekomstige schade
Ten aanzien van de gevorderde € 100.000,- aan toekomstige nog te onderbouwen schade verklaart de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
1 (ÉÉN) JAAR;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] af ten aanzien de gevorderde affectieschade en schokschade;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2024.