In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling te vervallen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen voor haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.O. Zengin, verzocht om onbegeleide omgang met haar kinderen, die momenteel in een pleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft de procedure op 19 november 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing van 11 oktober 2024, die de contacten tussen de moeder en haar kinderen beperkte, niet voldeed aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. De kinderrechter oordeelde dat de gecertificeerde instelling onvoldoende had aangetoond dat de signalen van de kinderen direct voortkwamen uit de omgang met de moeder. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij elke oneven week twee uur begeleide omgang en elke even week drie uur onbegeleide omgang tussen de moeder en de kinderen zal plaatsvinden.
De kinderrechter benadrukte het belang van een goede hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen en dat het doel van de uithuisplaatsing is om te werken naar een terugplaatsing bij de ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.