ECLI:NL:RBDHA:2024:20057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
09/180177-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met meerdere feiten van oplichting

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, geboren in 2001. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 16.702,87. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor meerdere feiten van oplichting, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. Tijdens de zitting op 13 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, het standpunt ingenomen dat het voordeel van de veroordeelde op minimaal € 2.000,00 geschat moest worden, terwijl de verdediging een bedrag van maximaal € 500,00 voorstelde. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waaronder Whatsapp-gesprekken en proces-verbaal van verhoor, en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde inderdaad een wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten van € 2.000,00. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op ditzelfde bedrag, en de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 40 dagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/180177-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 27 november 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De vordering is – gelijktijdig met de samenhangende strafzaak - behandeld op de terechtzitting van 13 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de raadsman van de veroordeelde mr. M.S. Rozenbeek op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 16.702,87 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 27 november 2024 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
ten aanzien van feit 3 (primair):
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
Medeplegen van oplichting;
ten aanzien van feit 6:
Medeplegen van oplichting;
ten aanzien van feit 7:
Medeplegen van oplichting.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de vordering gepersisteerd.
De officier van justitie is uitgegaan van de volgende berekening uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (opgemaakt op 2 juli 2021):
TOTALE OPBRENGST:
Zaak 1 en 2 € 0,-
Zaak 3 en 4 € 1.100,-
Zaak 5 € 2.000,-
Zaak 6 € 15.560,75
Zaak 7 € 9.800,-
Zaak 8 € 4.950,-
Totaal € 33.470,75
De totale opbrengst die toe te rekenen is aan verdachte [veroordeelde] en zijn medeverdachte [medeverdachte] , bedraagt € 33.470, 75.
TOTALE (BENZINE)KOSTEN:
Zaak 3 en 4 € 1,60
Zaak 6 € 8,42
Zaak 7 € 21,84
Zaak 8 € 20,59
Totaal € 52,45
Bovenstaande kosten bestaan geheel uit benzinekosten die verdachte [veroordeelde] en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben gemaakt. Aangezien er ook nog kleine ritten zijn gemaakt binnen Leiden, onder andere naar de Breestraat (zaak 4) en mogelijk iets anders is gereden, zullen de kosten in het voordeel van de verdachten worden gesteld op € 65,-.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst € 33.470,75
Kosten € 65,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 33.405,75.
Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen wat de verdeling van het geld tussen [veroordeelde] en zijn medeverdachte [medeverdachte] is. Het is wel duidelijk geworden dat zij onderdeel waren van een organisatie, maar het is niet bekend in welke verhouding zij tot elkaar stonden. Aangezien de verdachten meerdere malen samen in dezelfde omgeving waren, is het aannemelijk dat zij de strafbare feiten samen hebben gepleegd. Er zijn in het onderzoek geen andere verdachten bekend geworden. Derhalve zal het wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-ponds gewijs aan de verdachten worden toegerekend. Op grond van het vorenstaande wordt gesteld, dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van € 16.702,87.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel (maximaal) kan worden geschat op een bedrag van € 500,00, gelet op de verklaring van de veroordeelde.
4.3.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020201756, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 378 vervolgdossier en het aanvullend procesdossier p. 338 t/m 365).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

1.Het strafvonnis van deze rechtbank van heden tegen de veroordeelde gewezen.

2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 1] , opgemaakt op 11 februari 2021 (p. 55-56 vervolgdossier):
Voornamen: [voornaam verdachte]
Naam: [achternaam verdachte]
V: Hoeveel zou jij er mee verdienen?
A: Rond de 2000 euro en dat in twee dagen volgens mij.
3.
Het geschrift, te weten de Whatsappgesprekken tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] . (p. 166-175 vervolgdossier):
[whatsapp id 1] [telefoonnummer 1] : Hey met [verdachte 1]
[whatsapp id 2] [verdachte 2] . (owner): Hoi [verdachte 2] hier
[whatsapp id 1] [telefoonnummer 1] : Oke alleen ik sta wel in de min
[whatsapp id 2] [verdachte 2] . (owner): Ik ga zorg ervoor dat die min geregeld is en dat word van je 40% uitbetaling afgehaald goed?
[whatsapp id 2] [verdachte 2] . (owner): Staat die nu op 5000?
[whatsapp id 1] [telefoonnummer 1] : ja
[whatsapp id 2] [verdachte 2] . (owner): Oké het spreekt dan voor zich dat je uitbetaling ongeveer tussen de 1600/2200 zal zijn ga je akkoord?
[whatsapp id 1] [telefoonnummer 1] : ja
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 december 2020 (p. 65-87 vervolgdossier):
Whatsapp gesprek 24, opgeslagen op de iPhone 7 die is aangetroffen onder [veroordeelde] . Betreft een Whatsapp gesprek tussen het nummer [telefoonnummer 1] en de gebruiker (owner) van de iPhone 7 met nummer [telefoonnummer 2] onder de naam “ [verdachte 2] ”. Gesprek gaat over het ter beschikking stellen van de bankrekening en bankpas van [verdachte 1] voor het incasseren van de winst van een bedrijf wat “ [verdachte 2] ” vertegenwoordigd. [verdachte 1] wordt hiervoor een bedrag van 1600-2200 euro in het vooruitzicht gesteld voor haar medewerking.
[veroordeelde] maakt hierbij onder andere gebruik van de snapchat account [snapchat account 1] en de Whatsapp account “ [verdachte 2] .” en snapchat account [snapchat account 2]
Op zowel op de telefoons (zowel in iPhone 11 als 7) in gebruik bij [veroordeelde] als op de telefoon (iPhone 6) in gebruik bij [medeverdachte] is een afbeelding aangetroffen van het legitimatiebewijs van [verdachte 2] .
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening. Uit de telefoons van de veroordeelde [veroordeelde] blijkt dat hij zich voordeed als ‘ [verdachte 2] ’ in een Whatsappgesprek met [verdachte 1] (de ‘money mule’). [verdachte 2] geeft in deze gesprekken aan dat [verdachte 1] tussen de € 1.600,00 en € 2.200,00 zal krijgen voor het ter beschikking stellen van haar bankrekening en het lenen van haar bankpas. Gelet op de rolverdeling en de hogere positie van de veroordeelde in de organisatie, acht de rechtbank het aannemelijk dat de veroordeelde een voordeel van ten minste € 2.000,00 heeft genoten.
De rechtbank heeft bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel nog rekening gehouden met de gemaakte reiskosten van de veroordeelde. In het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is rekening gehouden met in totaal € 65,00 aan reiskosten voor beide veroordeelden. De rechtbank deelt dit bedrag door twee en komt uit op € 32,50 aan reiskosten voor veroordeelde [veroordeelde] .
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 2.000,00.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt bij de vaststelling van de betalingsverplichting op een ander bedrag uit dan het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat bij de berekening in het rapport uitgegaan wordt van een schadebedrag van € 900,00 in zaak 3. Het slachtoffer van zaak 3, [naam] , heeft ook een vordering benadeelde partij ingediend. Volgens de officier van justitie moet dit bedrag daarom in mindering worden gebracht op het geschatte bedrag uit het rapport. De € 900,00 zal gedeeld moeten worden door [medeverdachte] en [veroordeelde] . In totaal zal er € 450,00 per persoon in mindering moet worden gebracht op de betalingsverplichting.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een bedrag van € 16.252,87.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een bedrag van (maximaal) € 500,00, gelet op de verklaring van de veroordeelde.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 2.000,00.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 2.000,00.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 2.000,00 (tweeduizend euro);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 2.000,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Veltink en S.A.E. Tesson, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2024.