In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar heeft zich niet in staat gevoeld om voor hem te zorgen, mede door persoonlijke problematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel bij zijn grootvader verblijft, die na het overlijden van de grootmoeder de zorg voor hem volledig op zich heeft genomen. Er zijn echter ernstige zorgen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige]. De school heeft gerapporteerd dat hij verbaal minder communiceert, vaak ziek is en niet deelneemt aan buitenschoolse activiteiten. De grootvader blijkt niet in staat om aan de basis- en emotionele behoeften van [minderjarige] te voldoen, en er zijn zorgen over zijn opvoedstijl, waaronder het toepassen van lijfstraffen.
De kinderrechter heeft de argumenten van de gecertificeerde instelling en de moeder in overweging genomen. De moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter en erkent de zorgen die zijn geuit. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding, en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met de hoop dat [minderjarige] in een pleeggezin kan worden geplaatst waar hij samen met zijn zusje kan opgroeien. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.