ECLI:NL:RBDHA:2024:20004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.17865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 beoordeeld. Eiser, geboren in Trinidad en Tobago, heeft sinds 1983 onafgebroken in Nederland verbleven zonder verblijfsrecht. Zijn aanvraag tot uitstel van vertrek werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat eiser niet kon aantonen dat de noodzakelijke medische zorg in zijn land van herkomst niet toegankelijk was. Eiser had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar zijn identiteit en nationaliteit waren nooit voldoende aangetoond.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die aanvoert dat de minister ten onrechte het Bureau Medische Advisering (BMA) niet heeft laten beoordelen of de benodigde behandeling in Trinidad en Tobago beschikbaar is. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet voldoende heeft gedaan om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Eiser heeft geen originele documenten overgelegd en heeft geen pogingen ondernomen om zijn identiteit vast te stellen, ondanks zijn langdurige verblijf in Nederland.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was en dat de afwijzing van de aanvraag tot uitstel van vertrek gehandhaafd blijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, vooral in het kader van aanvragen voor uitstel van vertrek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
gesteld burger van Trinidad en Tobago,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven en is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. Eiser verblijft sinds 1983 onafgebroken in Nederland maar heeft nooit een verblijfsrecht gehad. Op 4 juli 1985 is hij ongewenst verklaard en in de periode van 1989 tot 2014 is hij met regelmaat veroordeeld voor strafbare feiten. Op 17 januari 2018 is de ongewenstverklaring opgeheven en is eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd. Hij is op 2 maart 2015 middels een rechterlijke machtiging opgenomen in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) te Veldzicht. Deze machtiging is bij uitspraak van 27 augustus 2019 voor een jaar verlengd. Vervolgens heeft eiser nog een periode op vrijwillige basis in CTP Veldzicht verbleven. Op 28 oktober 2022 is hij overgeplaatst naar AZC Hoogeveen.
2. Eiser heeft meermaals verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Deze aanvragen zijn afgewezen omdat eiser als gevolg van zijn ongewenstverklaring en later vanwege het hem opgelegde zware inreisverbod geen rechtmatig verblijf kon krijgen. Wel is meermaals bepaald dat de uitzetting van eiser voor de duur van de opname in CTP Veldzicht, met een maximum van een half jaar, achterwege zou worden gelaten zonder dat er sprake was van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring en later het inreisverbod zou worden opgeheven. Bij besluit van 8 mei 2019 is eiser wel uitstel van vertrek verleend, voor de duur van de opname in CTP Veldzicht tot een maximum van een half jaar. Tijdens dit half jaar is het inreisverbod tijdelijk opgeschort. Dit uitstel van vertrek is meermaals met een half jaar verlengd. Laatstelijk bij besluit van 28 oktober 2022.
3. Op 12 april 2023 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend met als doel (wederom) uitstel van vertrek te verkrijgen op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
4. Bij brief van 18 april 2023 is eiser onder verwijzing naar A3/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in de gelegenheid gesteld om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen middels geldige documenten. Bij schrijven van 2 mei 2023 heeft gemachtigde van eiser te kennen gegeven dat eiser niet over de gevraagde stukken beschikt. Wel merkt gemachtigde op dat eiser van 2018 tot 2023 uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend waarbij het eiser niet is tegengeworpen dat hij niet beschikt over een geldig identiteitsdocument.
5. Op 11 september 2023 is door het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt dat eiser bekend is met schizofrenie, waarvan de psychotische wanen dankzij medicatie goed onder controle zijn. Eiser is voor deze klachten langdurig opgenomen geweest in CTP Veldzicht. Voorts heeft hij te kampen gehad met urineretentie, maar na een ingreep in 2022 gaat het plassen goed. Tevens had eiser in 2006 een hartinfarct, maar nadien zijn er geen nieuwe afwijkingen passend bij onvoldoende doorbloeding van het hart waargenomen. Ook zijn er geen typische cardiale klachten. Ook had eiser maagklachten op basis van een bacteriële infectie waarvoor hij een kuur heeft gehad. Eiser staat onder behandeling, in die zin dat hij wekelijks contact zou moeten hebben met het FACT team van Veldzicht in het AZC. Eiser verschijnt echter niet altijd op de afspraken. Voor zijn klachten gebruikt eiser meerdere medicijnen. Bij het uitblijven van de genoemde behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden, omdat er zowel een psychiatrische als een lichamelijke aandoening is waaruit dit kan voortkomen. Volgens het BMA kan eiser reizen, waarbij wordt aanbevolen dat hij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat de medicatie wordt gecontinueerd tijdens de reis en dat hij voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen.
6. Bij het primaire besluit van 27 september 2023 heeft de minister de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 11 september 2023. Volgens de minister kan eiser niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in zijn land van herkomst niet toegankelijk voor hem is, omdat hij geen originele (geldige) documenten heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen noch anderszins voldoende inzicht heeft verschaft in zijn identiteit en nationaliteit. De minister gaat er daarom vanuit dat de medische zorg voor eiser toegankelijk is.
7. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het toepassen van het beleid van A/7.1.5 van de Vc 2000 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft aangegeven uit Trinidad en Tobago te komen, maar deze autoriteiten hebben hem een laissez passer geweigerd en hem niet erkent als onderdaan. Ook andere landen hebben eiser niet als onderdaan erkent. Eiser is nu veertig jaar in Nederland en onuitzetbaar gebleken. Het afwijzing heeft als gevolg dat voor eiser de situatie van voor zijn gedwongen opname in 2015 herleeft toen hij dakloos en verslaafd was en mede onder invloed van zijn psychotische toestandsbeeld ernstige strafbare feiten pleegde. Eiser zal alles worden ontnomen wat hij nodig heeft om zich met zijn ernstige psychische aandoening staande te houden. Dit is een nadeel dat hem onevenredig hard treft. Daarnaast zal de afwijzing ook onevenredig nadelige gevolgen hebben voor de Nederlandse samenleving.
8. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van zijn verzoek tot uitstel van vertrek gehandhaafd. De minister stelt dat het aan eiser is om aan te tonen wat zijn land van herkomst is. Het was eiser reeds in 1985 bekend dat hij onrechtmatig en ongewenst in Nederland verbleef. Dat hij desondanks heeft gekozen om hier illegaal te blijven, komt voor zijn rekening en risico. Eiser heeft niet aangetoond dat hij tijdens zijn langdurige (illegale) verblijf alle mogelijke moeite heeft gedaan om terug te keren naar zijn land van herkomst. Indien eiser meent dat het ontbreken van bewijsstukken met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit buiten zijn schuld ligt, kan eiser hiervoor een procedure opstarten, volgens de minister.
9. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank gaat hieronder in op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd.

Oordeel van de rechtbank

10. Eiser voert allereerst aan dat de minister ten onrechte het BMA niet heeft laten beoordelen of de door eiser benodigde behandeling en medicatie in Trinidad en Tobago aanwezig is. Hij meent voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat hij uit Trinidad en Tobago afkomstig is. Het bestreden besluit is daardoor niet deugdelijk gemotiveerd.
10.1
Volgens het beleid van de minister zoals weergegeven in A3/7.1.5 van de Vc 2000 rust de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling. Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. Dit is anders als:
- de vreemdeling wel een (kopie van een) verlopen paspoort heeft overgelegd, of zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk is geacht in een voorgaande asiel en/of reguliere procedure; en
- nadien geen redelijke twijfel is ontstaan over de nationaliteit of identiteit van de vreemdeling.
Ingevolge het beleid zoals weergegeven A3/7.2.6 van de Vc 2000 vraagt de minister bij het BMA geen informatie op over de behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat geval is niet duidelijk in welk land naar behandelmogelijkheden moet worden gezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser geen originele of verlopen (kopie) documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Eisers identiteit en nationaliteit zijn evenmin aannemelijk geacht in een voorgaande asiel- en/of reguliere procedure. Eiser is weliswaar meerdere malen tijdelijk uitstel van vertrek verleend, maar bij de totstandkoming van die besluiten is, vanwege de in die periode bijzondere individuele omstandigheden van eiser, het al of niet aannemelijk zijn van zijn identiteit en nationaliteit niet betrokken. Voorts heeft eiser ook geen andere documenten overgelegd waarmee hij zijn identiteit of nationaliteit kan aantonen. Deze situatie in combinatie met het feit dat eiser in het verleden gebruik heeft gemaakt van aliassen met verschillende nationaliteiten en een taalanalyse heeft ondergaan die op Ghana wees als land van herkomst, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister de enkele stelling van eiser dat hij afkomstig uit Trinidad en Tobago onvoldoende aannemelijk heeft mogen achten. Tevens acht de rechtbank van belang dat, terwijl de bewijslast op eiser rust, eiser zelf geen pogingen heeft ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Zo is niet gebleken dat eiser zelf heeft geprobeerd om aan documenten te komen en wil eiser niet in gesprek met DT&V zodat aan de hand daarvan verder onderzoek kan plaatsvinden. Dat eiser vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat is om informatie te geven over zijn herkomst of dat sprake zou zijn van andere bewijsnood, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
11. Eiser voert verder aan dat de minister op grond van bijzondere omstandigheden ex artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel het evenredigheidsbeginsel had moeten overgaan tot verlening van uitstel van vertrek. De minister heeft bij de beoordeling in dat kader onvoldoende zijn bijzondere voorgeschiedenis betrokken. De minister heeft zelf, in persoon van de regievoerder van DT&V, in 2014 geoordeeld dat de uitzetting van eiser van secundair belang is ten opzicht van de mogelijkheid dat eiser weer op straat komt te staan, hetgeen destijds onverantwoord werd geacht. Om die reden is er tussen de diverse instanties samengewerkt om eiser opgenomen te krijgen. Deze opname heeft erin geresulteerd dat de situatie van eiser gestabiliseerd is en hij geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Als eiser op straat komt te staan zal hij volgens zijn artsen weer in zijn oude patronen vervallen wat een medische noodsituatie tot gevolg zal hebben.
11.1.
De rechtbank is van oordeel van de minister gevolgd kan worden in zijn standpunt dat het beroep op artikel 4:84 van de Awb dan wel het evenredigheidsbeginsel niet kan slagen. Eisers psychische aandoening, de behandeling van die aandoening en de loop der gebeurtenissen die hiermee is verweven, zijn in voldoende mate bij de beoordeling zijn betrokken en hoefde geen aanleiding te vormen om tot vergunningverlening over te gaan. Ter zitting is door de gemachtigde van de minister nader toegelicht dat door DT&V in 2014 inderdaad is aangestuurd op een gedwongen opname waarvoor twee maal een rechterlijke machtiging is gegeven en in welk verband eiser tijdelijk uitstel van vertrek is verleend. Vervolgens heeft eiser enkele jaren zonder machtiging in Veldzicht verbleven. Uit de verklaringen van de behandelend artsen van 1 november 2021, 19 april 2022 en 28 oktober 2022 bleek de noodzaak daartoe, zodat dat voor de minister aanleiding was om wederom tijdelijk uitstel van vertrek te verlenen. Met de minister stelt de rechtbank vast dat deze opnames een gunstig effect hebben gehad en erin hebben geresulteerd dat eiser in 2022 in een regulier AZC kon worden geplaatst. Hierdoor is, zoals de minister terecht stelt, een andere situatie ontstaan waarin een nieuwe zorgvuldige beoordeling van het verzoek om uitstel van vertrek op zijn plaats is en van eiser verlangd mag worden dat hij meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Zoals reeds is geoordeeld is niet gebleken dat eiser, al dan niet met de hulp van zijn gemachtigde of de DT&V, inspanningen daartoe heeft verricht. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister het bestreden besluit niet in strijd met de hoorplicht van artikel 7:2 van de Awb heeft genomen. Mede gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel van de minister terecht had aangenomen dat uit het bezwaarschrift al aanstonds bleek dat het geen redelijke kans van slagen kon hebben. De minister heeft het bezwaar dan ook terecht, op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, als kennelijk ongegrond aangemerkt en van het horen van eiser mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.