ECLI:NL:RBDHA:2024:20004
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 beoordeeld. Eiser, geboren in Trinidad en Tobago, heeft sinds 1983 onafgebroken in Nederland verbleven zonder verblijfsrecht. Zijn aanvraag tot uitstel van vertrek werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat eiser niet kon aantonen dat de noodzakelijke medische zorg in zijn land van herkomst niet toegankelijk was. Eiser had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar zijn identiteit en nationaliteit waren nooit voldoende aangetoond.
De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die aanvoert dat de minister ten onrechte het Bureau Medische Advisering (BMA) niet heeft laten beoordelen of de benodigde behandeling in Trinidad en Tobago beschikbaar is. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet voldoende heeft gedaan om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Eiser heeft geen originele documenten overgelegd en heeft geen pogingen ondernomen om zijn identiteit vast te stellen, ondanks zijn langdurige verblijf in Nederland.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was en dat de afwijzing van de aanvraag tot uitstel van vertrek gehandhaafd blijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, vooral in het kader van aanvragen voor uitstel van vertrek.