ECLI:NL:RBDHA:2024:19987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.43109 en NL24.43110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake asielaanvraag met betrekking tot Spanje

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 november 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster afgewezen. De verzoekster had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep van de verzoekster behandeld tijdens een zitting op 21 november 2024.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat de minister mag aannemen dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. De verzoekster heeft onvoldoende bewijs geleverd dat er een reëel risico bestaat op schending van haar rechten in Spanje. De voorzieningenrechter wijst erop dat de Europese Unie regelgeving heeft die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek tot overname van de verzoekster aan Spanje gedaan, en omdat Spanje niet tijdig heeft gereageerd, wordt aangenomen dat zij akkoord zijn gegaan met de overname.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de verzoekster in Spanje in een onmenselijke of vernederende situatie terecht zal komen. De verzoekster heeft niet aangetoond dat de Spaanse autoriteiten niet in staat of bereid zijn om haar te helpen. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43109 (beroep) en NL24.43110 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster vanwege het bestreden besluit van 31 oktober 2024. Daarbij heeft de minister de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep dat verzoekster tegen het bestreden besluit heeft ingesteld. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek af. De minister mocht voor Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verzoekster ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag in stand blijft. De voorzieningenrechter legt aan de hand van dat wat verzoekster heeft aangevoerd hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om de overname van verzoekster gedaan. Omdat Spanje niet tijdig op dit verzoek heeft gereageerd, zijn zij daarmee impliciet akkoord gegaan.
4.1.
De minister ziet geen aanleiding om van de overdracht van verzoekster aan Spanje af te zien. Er zijn volgens de minister geen aanwijzingen dat de Spaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en verzoekster daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ten aanzien van Spanje kan nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verder zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat hij de asielaanvraag van verzoekster onverplicht in behandeling zou moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus de minister.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Verzoekster betoogt dat de minister zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat ten aanzien van Spanje nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verzoekster verklaart dat zij zich in Spanje wilde registreren als asielzoeker, maar van de politie te horen kreeg dat er lange wachttijden zijn voor de registratie en zij geld (€ 200) zou moeten betalen. Ter onderbouwing van haar ervaringen verwijst verzoekster in de zienswijze naar verschillende rapporten, waaronder het AIDA-rapport “Country Report: Spain. 2023 Update” (AIDA-rapport 2023 Update). Volgens verzoekster is er geen reële mogelijkheid om bij de Spaanse autoriteiten te klagen over problemen met de asielprocedure, zoals het doorverkopen van afspraken die noodzakelijk zijn om de asielprocedure te starten. De Spaanse overheid slaagt er, ook na hulp en aandringen van verschillende organisaties en de Spaanse ombudsman, immers niet in om deze handel aan banden te leggen. Feitelijk is er daarom geen bescherming mogelijk tegen deze praktijken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de Spaanse autoriteiten, daar waar het gaat over het doorverkopen van afspraken die nodig zijn om de asielprocedure te starten, niet kunnen of willen helpen. Verder is volgens verzoekster van belang dat Spanje zich schuldig maakt aan pushbacks en daarom niet kan worden gezien als betrouwbaar in het nakomen van internationale verplichtingen.
Het toetsingskader bij het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5.1.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag de minister uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [2] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [3] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [4] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [5] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
Beoordeling van de beroepsgrond
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat Spanje in beginsel de verantwoordelijke lidstaat is om het verzoek om internationale bescherming van verzoekster te behandelen. De minister stelt zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat verzoekster er niet in is geslaagd het vermoeden dat Spanje zich in zijn algemeenheid en in haar specifieke geval houdt aan zijn internationale verplichtingen, te weerleggen. Daarbij gaat de minister in het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd in op de informatie waarop verzoekster zich in dat verband heeft beroepen. Wel wijst verzoekster er terecht op dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2024 [6] , waarnaar de minister in zijn besluit heeft verwezen, niet kan worden afgeleid dat de Afdeling daarbij specifiek acht heeft geslagen op de in het AIDA-rapport 2023 Update beschreven praktijk van handel in afspraken die nodig zijn voor het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure. Die uitspraak lijkt vooral te zien op de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Spanje, waarover is geoordeeld dat op dat vlak geen sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen die maken dat asielzoekers daar een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. Ter zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat uit het AIDA-rapport 2023 Update moet worden afgeleid dat er twee fases te onderscheiden zijn in de asielprocedure in Spanje. In de eerste fase wordt de wens om een asielverzoek in te dienen geregistreerd. Daarna volgt de fase waarin het asielverzoek formeel wordt ingediend (de ‘lodging’) en ook het interview plaatsvindt. De in het rapport beschreven problemen doen zich voor in deze tweede fase. Asielzoekers moeten soms lang wachten voordat een interview wordt gehouden en uit het AIDA-rapport 2023 Update volgt dat afspraken daarvoor worden verhandeld op de zwarte markt. Uit het rapport volgt echter niet dat zich (grote) problemen voordoen in de fase waarin de asielzoeker zich als zodanig bij de autoriteiten registreert. Evenmin volgt uit dit rapport dat geregistreerde asielzoekers geen recht zouden hebben op opvang. Verder volgt uit AIDA-rapporten over voorgaande jaren [7] dat het probleem met lange wachttijden voor het kunnen formaliseren van de asielaanvraag en ook de praktijk van handel in afspraken voor het starten van de asielprocedure, zich al langere tijd voordoet, dat de Spaanse overheid daarmee bekend is en zich samen met verschillende instanties inspant om deze problemen aan te pakken. De Spaanse autoriteiten staan daarmee niet onverschillig tegenover deze problemen. Uit het AIDA-rapport 2023 Update volgt ook dat wachttijden voor het formaliseren van de asielaanvraag in 2023 op veel plekken in Spanje zijn afgenomen in vergelijking met voorgaande jaren. Bij het voorgaande komt nog dat verzoekster in het kader van de Dublinverordening naar Spanje terugkeert en in het AIDA-rapport 2023 Update staat dat, hoewel ook Dublinterugkeerders obstakels kunnen ervaren bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure, de Spaanse Office of Asylum and Refugees (OAR) Dublinterugkeerders voorgang geeft bij de afspraak voor het formaliseren van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter volgt de minister in zijn standpunt. Hoewel uit het voorgaande volgt dat in Spanje al langere tijd problemen bestaan op het gebied van onder andere de (toegang tot de) asielprocedure, zijn deze problemen niet zodanig dat sprake is van ernstige en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat verzoekster een reëel risico loopt om ná de overdracht aan Spanje in een onmenselijke of vernederende situatie in de zin van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM terecht te komen. Op dat wat verzoekster heeft aangevoerd over pushbacks waaraan de Spaanse autoriteiten zich schuldig zouden maken, heeft de minister in het bestreden besluit gereageerd dat niet is gebleken van pushbacks in het geval van Dublinterugkeerders. De minister verwacht gelet op het voorgaande ook terecht van verzoekster dat zij zich in het geval van gebreken op het gebied van (toegang tot) de asielprocedure of andere problemen wendt tot de Spaanse autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Verzoekster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij haar niet zouden willen of kunnen helpen. De minister kan daarom verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en stelt zich terecht op het standpunt dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt.
6. Aangezien het beroep van verzoekster ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en moet het verzoek worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL24.43109 ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.43110 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen één weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de beslissing op een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJEU 21 december 2011, ECLI:EU:C:2011:865 (N.S. e.a.), punten 80 en 104.
3.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 (M.S.S. tegen België en Griekenland), overweging 263, en HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), punten 91-93.
5.Arrest N.S., punt 82.
6.ABRvS 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548.
7.Zie bijvoorbeeld AIDA-rapport “Country Report: Spain. 2022 Update”, pagina 49 – 52 en AIDA-rapport “Country Report: Spain. 2019 Update”, pagina 34-35.