Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[gedaagde sub 1] te [plaats] , [gemeente] ,
[gedaagde sub 2]te [plaats] , [gemeente] ,
1.De procedure
2.De feiten
4.8. Hetzelfde geldt voor de vermelding in het rapport van [Naam 1] dat op het moment van het ontstaan van de brand geen werkzaamheden werden uitgevoerd. Die vermelding strookt niet met de vermelding in het onder 2.5 bedoelde incidentrapport van de brandweer ‘12:04:33 airco monteur bezig geweest’. Uit het rapport van [Naam 1] blijkt niet dat hij hiervan op de hoogte was en dit gegeven heeft betrokken in zijn onderzoek. Ter zitting is aan [gedaagde sub 1 c.s.] gevraagd of het klopt dat een aircomonteur kort voor de brand in de woning bezig is geweest. [gedaagde sub 1 c.s.] heeft verklaard dat er inderdaad voorafgaand aan de brand een aircomonteur aanwezig was, maar heeft gesteld dat deze monteur die dag geen werkzaamheden heeft verricht. Deze voor het eerst ter zitting gedane stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Verder heeft [gedaagde sub 1 c.s.] ter zitting aanvankelijk verklaard dat de werkzaamheden rondom de airco tot het takenpakket van Hanbouw behoorden maar daar is hij - na betwisting door Hanbouw - tijdens de zitting op teruggekomen. Dat over het incidentrapport en de daarin genoemde aanwezigheid van een aircomonteur niets in de dagvaarding (maar ook nadien niets) door [gedaagde sub 1 c.s.] is vermeld en dat dit niet in het rapporten van [Naam 2] en [Naam 1] is vermeld, bevreemdt. Het had gelet op artikel 21 Rv wel op de weg van [gedaagde sub 1 c.s.] gelegen hierover iets te zeggen. Hanbouw heeft dit incidentrapport in het geding moeten brengen en heeft gesteld dat de rol van de aircomonteur onderbelicht is gebleven, terwijl het volgens hem voor de hand ligt dat deze een rol bij het ontstaan van de brand kan hebben gespeeld en dat in ieder geval zal moet worden uitgesloten. Ook in reactie daarop is niet een voldoende onderbouwde reactie van de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] gevolgd.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
€ 75.000,-- heeft. Ook hebben zij aangevoerd dat, indien mocht blijken dat het beslag ten onrechte is gelegd, zij beschikken over een woning die kan worden geëxecuteerd. Verder is niet gebleken dat Hanbouw over alternatieve verhaalsobjecten beschikt die een minder belastende optie vormen dan het gelegde beslag. Gelet op al het voorgaande en het feit dat de afwijzing van de vordering van [gedaagde sub 1 c.s.] op dit moment nog niet onherroepelijk is, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van [gedaagde sub 1 c.s.] bij handhaving van het gelegde beslag zwaarder dan het belang van Hanbouw bij opheffing daarvan.
5.De beslissing
31 januari 2024.