ECLI:NL:RBDHA:2024:19975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
24-21875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag en uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister heeft de aanvraag van eiser, die op 14 oktober 2021 een asielaanvraag indiende, afgewezen met het besluit van 26 januari 2024. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de minister bleef bij zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat er geen medische noodsituatie is binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden, zoals vastgesteld door het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser heeft psychische klachten, maar het BMA concludeert dat hij in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij terugkeer naar Irak. Eiser heeft op 5 november 2024 een brief van zijn behandelaars overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze brief niet nieuw is en dat de minister zich niet hoefde te baseren op dit nieuwe advies.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en bekendgemaakt op 25 november 2024. Eiser kan binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21875
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag van eiser met het besluit van 26 januari 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is de minister bij het primaire besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N.S. Briefkani als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft op 14 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is met het besluit van 5 juli 2023 afgewezen. Het beroep dat eiser hiertegen heeft ingediend is ongegrond verklaard. Op 21 augustus 2023 is een aanvullend besluit genomen door de minister, waarin staat dat de door eiser in de beroepsfase overgelegde medische rapportage aanleiding heeft gegeven om eiser alsnog in afwachting van een beslissing op de beoordeling over toepassing van artikel 64 van de Vw, voorlopig uitstel van vertrek te verlenen. Dit uitstel geldt voor de periode van 21 augustus 2023 tot uiterlijk 21 februari 2024.
1. Zaak NL24.3059
4. In verband met de beoordeling van de toepassing van artikel 64 van de Vw heeft de minister op 12 november 2023 advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) en heeft de minister op 19 december 2023 aanvullend advies gevraagd aan het BMA. Het BMA heeft in het advies van 19 januari 2024 – kort samengevat – geoordeeld dat er in het geval van eiser sprake is van psychische klachten die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een depressieve stoornis van matige ernst, waarbij ook suïcidale gedachten kunnen horen. Verder heeft eiser dagelijks hoofdpijn (migraine). Volgens het BMA zal er naar verwachting geen medische noodsituatie ontstaan binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden.
5. Op basis van dit advies heeft de minister in het besluit van 26 januari 2024 ambtshalve geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw. Uit het advies blijkt namelijk dat eiser wel in staat is om te reizen en dat er bij terugkeer naar Irak geen sprake zal zijn een medische noodsituatie binnen de termijn van drie tot zes maanden.
6. Bij zijn bezwaarschrift van 9 februari 2024 heeft eiser en brief van zijn behandelaar en psycholoog overgelegd die dateert van 4 januari 2024. Deze brief heeft de minister aanleiding gegeven om op 3 mei 2024 opnieuw het BMA te vragen om een aanvullend medisch advies. Op 15 mei 2024 heeft het BMA vermeld dat er geen reden is om het eerdere advies te wijzigen. Uit de brief van 4 januari 2024 blijkt immers niet dat eiser verstandelijk beperkt is of dat zijn depressie zodanig ernstig is dat hij zelfstandig niet of nauwelijks tot gericht handelen komt.
7. Op 7 mei 2024 heeft de minister het bestreden besluit genomen. Hierin staat – kort samengevat – dat uit het BMA advies niet blijkt van een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. De brief van de behandelaar van eiser geeft hiervoor ook geen ander beeld. Nu niet is gebleken van deze noodsituatie heeft het BMA in zijn advies vermeld dat ook niet onderzocht hoeft te worden of voor eiser de juiste behandeling aanwezig is en of eiser hiertoe toegang zal verkrijgen.
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft op 5 november 2024, één dag voor de zitting, een brief van zijn behandelaars, psycholoog en psychiater, overgelegd. Deze brief dateert van 28 oktober 2024. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister naar aanleiding van deze brief nader medisch onderzoek moet doen. Uit deze brief blijkt volgens eiser namelijk dat er onderbreking van zijn behandeling zal leiden tot toename van het suïcide-risico, en dat betekent volgens eiser dat er wel sprake zal zijn van een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden, als eiser terug moet keren naar Irak. Het is daarom volgens eiser wel van belang dat de minister onderzoekt of er afdoende medische behandeling beschikbaar is voor eiser in Irak. Deze brief kan gezien worden als aanscherping van de brief van eisers behandelaar van 4 januari 2024. De minister had zich echter redelijkerwijs niet enkel kunnen baseren op het huidige BMA advies, nu er vanuit de behandelaar wel concrete zorgen over bijvoorbeeld suïcide zijn geuit.
9. De minister stelt zich primair op het standpunt dat de door eiser overgelegde brief en aangevoerde beroepsgronden in strijd zijn met de goede procesorde. De brief is immers al van 28 oktober 2024, maar eiser heeft deze brief pas op 5 november 2024 overgelegd. Dat is te laat volgens de minister. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat hij geen nader medisch advies hoeft op te vragen bij het BMA naar aanleiding van deze door eiser
overgelegde brief van zijn behandelaars. In de brief staat immers inhoudelijk gezien niets nieuws. Het BMA heeft in zijn advies van 19 januari 2024 namelijk ook al meegewogen dat er sprake is van suïcidale gedachten. Het BMA heeft dus in zijn advies alle aspecten al meegewogen, waardoor er sprake is van een coherent, consistent en inzichtelijk advies waarop het bestreden besluit gebaseerd mocht worden. Daarbij komt dat onderzoek naar de medische behandelmogelijkheden achterwege kan blijven als er geen sprake is van een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn.
10. De rechtbank overweegt het volgende. Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wordt verleend als er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag betreffende de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van een medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie, en als de noodzakelijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is, of als de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, maar gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
10. De vragen die partijen in dit geval verdeeld houden is of deze brief nog meegenomen kan worden in deze procedure en of er sprake is van een medische noodsituatie. Uit paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat de minister onder medische noodsituatie verstaat, een situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van een behandeling binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Het één dag voor de zitting indienen van de brief van eisers behandelaars van 28 oktober 2024 is in dit geval niet in strijd met de goede procesorde. De brief kan namelijk gezien worden als nadere invulling van de brief van 4 januari 2024, waarin dezelfde medische klachten naar voren komen. Deze informatie is dus niet nieuw voor de minister. Bovendien heeft de gemachtigde van de minister ter zitting voldoende adequaat kunnen reageren op de inhoud van de brief. De brief kan daarom meegenomen worden in deze procedure.
10. De rechtbank oordeelt verder dat de minister in dit geval geen nader medisch onderzoek heeft hoeven uitvoeren. In de brief van 4 januari 2024 staat onder meer dat eiser onder behandeling staat in het kader van zijn PTSS waarbij sprake is van meervoudig trauma vanaf zijn jeugd en depressie, hierbij horen onder meer suïcidale gedachten.
Deze brief is door het BMA beoordeeld in het aanvullende advies van 15 mei 2024, waarin staat dat dit niets verandert aan het eerdere medische advies.
In de brief van 28 oktober 2024 van eisers behandelaars wordt enkel meer uitleg gegeven over de medische situatie van eiser, waarbij ook zijn suïcidale gedachten opnieuw benoemd worden. In deze brief staat verder dat eiser een traumabehandeling heeft en het zeer onwenselijk is als deze behandeling wordt onderbroken. Er bestaat namelijk een risico op secundaire traumatische en verdere verslechtering van eisers lichamelijke en psychische gezondheid en er is een verhoogd risico op suïcidale gedachten en automutilatie. Deze punten zijn enkel een nadere invulling van de brief van 4 januari 2024 waarin ook al staat dat eiser last heeft van suïcidale gedachten. Hierdoor heeft de minister zich op het standpunt
mogen stellen dat uit de brief van 28 oktober 2024 niet blijkt dat er sprake zal zijn van een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Uit het advies van het BMA waarbij de brief van 4 januari 2024 is betrokken blijkt immers dat hier geen sprake van is. Omdat er slechts sprake is van een nadere uitleg in de brief van 28 oktober 2024 is de rechterbank van oordeel dat de minister naar aanleiding hiervan geen nader medisch onderzoek heeft hoeven uitvoeren. Het huidige medisch advies van het BMA vormt een logisch en concludent advies waar de minister het bestreden besluit op mocht baseren.
De beroepsgrond slaagt niet.
14. Nu niet is gebleken dat er sprake zal zijn van een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden, hoeft de minister ook niet te onderzoeken of er de behandelmogelijkheden in Irak beschikbaar en afdoende zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.