ECLI:NL:RBDHA:2024:1997
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, betoogt dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in Kroatië, gebaseerd op eerdere ervaringen met de Kroatische autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Dit beginsel houdt in dat de staatssecretaris mag aannemen dat Kroatië asielzoekers op een humane manier behandelt, tenzij het tegendeel overtuigend kan worden aangetoond. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris eerder onderzoek heeft gedaan naar de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië van toepassing is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die wijzen op een onevenredige hardheid bij terugkeer naar Kroatië. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiser om eventuele klachten over de behandeling in Kroatië bij de Kroatische autoriteiten in te dienen. De rechtbank besluit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.