Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker], verzoeker,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige had aangevraagd. Het bestreden besluit, genomen door de minister van Asiel en Migratie op 14 augustus 2024, wees deze aanvraag af. De verzoeker heeft op 3 september 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. Tijdens de procedure is vastgesteld dat de griffier op 12 september 2024 verzoeker per aangetekende brief heeft verzocht het verschuldigde griffierecht binnen twee weken te betalen. Echter, op 7 oktober 2024 ontving het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LCDR) de verzonden nota retour, omdat verzoeker de brief niet had opgehaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet afhalen van de aangetekende brief voor rekening en risico van verzoeker komt.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het griffierecht niet was betaald en dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat verzoeker niet in verzuim was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.