In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de inwilligende beschikking op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, is ingewilligd met een ingangsdatum van 19 december 2023. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 behandeld.
Eiser heeft eerder een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend vanwege zijn slechte gezondheid. De minister heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar na een voorlopige voorziening van de voorzieningenrechter is de aanvraag opnieuw beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig medische gegevens heeft opgevraagd, wat heeft geleid tot vertraging in de procedure. Eiser heeft uiteindelijk zelf de benodigde medische gegevens aangeleverd.
De rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek niet op 19 december 2023 kan worden vastgesteld, omdat de minister niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum vast op 21 november 2023. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.