ECLI:NL:RBDHA:2024:19941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.45451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling met Estische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een vreemdeling van Estische nationaliteit, was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 november 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 oplegde. Eiser stelde dat er een gebrek was in het voortraject, omdat het document M122 ontbrak in zijn dossier. De rechtbank oordeelde echter dat de uitreiking van dit document niet vereist was en dat er geen sprake was van een gebrek. Eiser was op 14 november 2024 om 8.21 uur strafrechtelijk aangehouden en werd om 9.48 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelde aan de uitzetting van eiser, die op 27 november 2024 naar Estland zou vliegen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door eiser waren betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45451
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Pin. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Estische nationaliteit en is geboren op [1989] .
M122
2. Eiser stelt dat het document M122 ten onrechte ontbreekt in zijn dossier en dat hij dit document ook nooit overhandigd heeft gekregen. Daarmee is sprake van een gebrek in het voortraject.
3. De rechtbank overweegt dat het document M122 een brief is waarin staat dat de strafrechtelijke detentie ten einde komt en betrokkene zal worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie in het kader van de Vw. De rechtbank overweegt dat uitreiking van dit document niet vereist is in dit geval en er dus geen sprake is van een gebrek. Eiser is op 14 november 2024 om 8.21 uur strafrechtelijk aangehouden. Eiser lag te slapen in een tramhokje en kon geen identiteitsbewijs tonen. Aansluitend aan deze aanhouding is eiser op 14 november 2024 om 9.48 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Hieruit valt af te
leiden dat eiser niet in strafrechtelijke detentie heeft gezeten, waardoor een M122 in eisers geval niet nodig is. De rechtbank overweegt verder dat - voor zover wel sprake zou zijn van een gebrek - niet is gesteld of gebleken dat eiser door het niet uitreiken van het formulier in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
5. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
6. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet door eiser zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert hij aan dat hij bij de minister heeft aangegeven dat zijn paspoort bij AMOC; De regenboog in Amsterdam ligt. Het paspoort is pas vijf dagen later bij AMOC opgehaald voor eiser. Eiser vliegt nu pas op 27 november 2024 terug naar Estland. Dit is te laat, omdat eiser op 27 november 2024 al twee weken in bewaring zit. Er gaan dagelijks vluchten naar Estland, waardoor de vlucht eerder plaats had kunnen vinden.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser is op 14 november 2024 in bewaring gesteld, er is op 19 november 2024 een vlucht voor eiser aangevraagd naar Estland, er heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden op 20 november 2024 en de vlucht naar Estland staat gepland op 27 november 2024. Deze handelingen kunnen allemaal aangemerkt worden als handelingen om voortvarend te werken aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.