ECLI:NL:RBDHA:2024:19937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.44507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Pakistaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en was ingesteld omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou beletten. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 25 november 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn intentie om een gezinsleven op te bouwen met zijn zwangere partner in Duitsland, overwogen. De rechtbank oordeelde dat de minister de zware gronden voor de maatregel van bewaring voldoende had gemotiveerd en dat de eiser niet kon aantonen dat hij rechtmatig in Nederland wilde verblijven. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44507
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Guman),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1993] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Eiser wil in Nederland familie- en gezinsleven opbouwen met zijn Duitse partner [partner] die zwanger is van eiser. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat hij de juiste handelingen heeft verricht met betrekking tot de manier waarop hij Nederland is binnengekomen. Hij is niet alleen, maar samen met zijn partner naar Nederland gekomen. Het was de bedoeling van eiser dat hij arbeid zou gaan verrichten en een procedure zou gaan opstarten. Door de medische complicaties van zijn partner is dit nog niet gebeurd. Eiser is nog steeds van plan om familie- en gezinsleven op te bouwen in Nederland. Ten aanzien van de zware grond onder 3b stelt eiser dat het zijn bedoeling was om de vreemdelingendienst op de hoogte te houden van zijn (onrechtmatig) verblijf in Nederland. Hij wil een aanvraag indienen om rechtmatig in Nederland te verblijven samen met zijn partner. Verder stelt eiser ten aanzien van de zware grond onder 3i dat hij niet terug kan keren naar Pakistan omdat hij dus een partner in Duitsland heeft die zwanger is van eiser. Eiser kan zijn partner zeker nu niet in de steek laten, mede gezien haar medische klachten.
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a, 3b en 3i aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft het over handelingen die hij had willen uitvoeren, namelijk dat hij arbeid wil gaan verrichten en een procedure wil gaan opstarten, maar deze intenties doen geen afbreuk aan de feiten die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig paspoort en visum. Verder heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, hij heeft namelijk geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf en is vier keer eerder met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft verder meermalen verklaard dat hij niet naar zijn land van herkomst wil terugkeren. Bij dit alles komt dat eiser de gestelde relatie met [partner] en haar zwangerschap van eiser niet heeft onderbouwd. Eiser heeft deze relatie ook nooit eerder genoemd in een gehoor. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Gezien bovenstaand oordeel zijn de drie zware gronden onder 3a, 3b en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft grote belangen bij een lichter middel, omdat hij met zijn partner in Nederland familie- en gezinsleven wil opbouwen.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering daarvan blijkt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Een lichter middel kan enkel worden opgelegd als duidelijk is dat eiser ook daadwerkelijk wil terugkeren. Daarvan is hier geen sprake, zoals ook blijkt uit wat hiervoor is besproken over de toepasselijkheid van de zware grond onder 3i. In het gehoor voor de inbewaringstelling verklaart eiser "Ik ben echt niet bereid om terug te keren. Ik kan en wil niet terug.". Uit deze verklaring volgt dat eiser niet terug wil naar Pakistan. Daarbij komt dat eiser al vier keer eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Een lichter middel zal in dit geval daarom niet leiden tot daadwerkelijk vertrek van eiser en dus niet doelmatig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

9. Eiser stelt nog dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Hij voert aan dat hij geen stukken anders dan het vertrekgesprek van 19 november heeft gezien, waaruit het voortvarend handelen van de minister blijkt.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser is op 6 november 2024 op de huidige grondslag in bewaring gesteld. Daarvoor, op 31 oktober 2024, is er al een aanvraag voor een laissez-passer doorgezonden aan de Pakistaanse autoriteiten. Verder heeft op 19 november 2024 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Deze handelingen zijn voldoende om te oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.