ECLI:NL:RBDHA:2024:19906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.45437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 12 november 2024 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser instemde met een schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 20 november 2024 zijn ingediend. De verweerder heeft op 21 november 2024 gereageerd en de rechtbank heeft het onderzoek op 27 november 2024 gesloten.

De rechtbank overwoog dat de eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, aanvoert dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wijze is uitgereikt. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de verweerder niet voldeed aan zijn informatieplicht. De rechtbank concludeert echter dat het niet voldoen aan deze informatieplicht de maatregel van bewaring pas onrechtmatig maakt als de belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. In dit geval oordeelt de rechtbank dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder valt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onderduiken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet in zijn belangen is geschaad, ondanks het gebrek in de informatievoorziening. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 20 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Op 21 november 2024 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend. Op 27 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1977.
2. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet overeenkomstig
artikel 5.3, eerste lid, van het Vb aan hem heeft uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 24 juli 2024 volgt dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet. [3] De Afdeling heeft verweerder een termijn van zes maanden gegeven om zijn werkwijze zo aan te passen dat hij wel aan zijn informatieplicht voldoet. Eiser is van mening dat dit gebrek niet gepasseerd kan worden langs de weg van een belangenafweging tot verweerder deze werkwijze verandert. Anders heeft verweerder immers ook geen prikkel meer om de werkwijze aan te passen.
3. De rechtbank stelt vast dat de door de Afdeling gestelde termijn van zes maanden gegeven, te rekenen vanaf de datum van die uitspraak, om de werkwijze zo aan te passen dat verweerder wel aan zijn informatieplicht voldoet, nog niet is verstreken. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder
uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de
redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van het mondeling toelichten van de informatiebrief in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de redenen dat hij in bewaring is gesteld, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel gevorderd wordt door het belang van de openbare orde, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:\
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. In zijn verweerschrift heeft verweerder de zware grond 3k laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3d en 3f feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onderduiken. De zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.