ECLI:NL:RBDHA:2024:19899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
24_198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na wijziging standpunt door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had op 2 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering met ingang van 13 juli 2023. Verweerder had in een eerder besluit van 24 augustus 2023 meegedeeld dat eiser wel recht had op een uitkering, maar dat deze niet tot uitbetaling zou komen omdat eiser verwijtbaar werkloos was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 januari 2024. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit en de beschikking van de kantonrechter van 11 januari 2024 overgelegd, waarin werd geoordeeld dat het ontslag van eiser op staande voet niet rechtsgeldig was. De kantonrechter kende eiser een billijke vergoeding en een transitievergoeding toe. Naar aanleiding van deze beschikking heeft verweerder zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat er per 13 juli 2023 geen recht op een WW-uitkering kon ontstaan. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat de aanvraag om een WW-uitkering per 13 juli 2023 moest worden afgewezen, omdat eiser op dat moment niet werkloos was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen, met als gevolg dat de aanvraag voor een WW-uitkering per 13 juli 2023 wordt afgewezen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Brouwer).

Inleiding

Bij besluit van 24 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 13 juli 2023 wel recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat die niet tot uitbetaling komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 9 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 20 februari 2024 heeft eiser de beschikking van de kantonrechter van 11 januari 2024 overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft op 2 augustus 2023 een aanvraag ingediend tot toekenning van een WW-uitkering met ingang van 13 juli 2023.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat eiser vanaf 13 juli 2023 wel recht heeft op een uitkering op grond van de WW, maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte per 13 juli 2023 is ontslagen en dat er geen sprake was van een dringende reden. Eiser heeft in beroep de beschikking van de kantonrechter van 11 januari 2024 overgelegd in de zaak die door eiser tegen zijn voormalige werkgever was aangespannen. [1] Eiser heeft verzocht het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 11 januari 2024 geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en dat aan eiser onder andere een billijke vergoeding gelijk aan het loon over de periode van 13 juli 2023 tot en met 4 november 2023 wordt toegekend alsmede een transitievergoeding, berekend over de periode van 4 maart 2022 tot 1 september 2023. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt verder dat aan het contract voor bepaalde tijd tussen eiser en zijn werkgever een einde is gekomen.
5. Naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter heeft verweerder bij aanvullend verweerschrift zijn standpunt gewijzigd. Volgens verweerder kon blijkens die beschikking de arbeidsovereenkomst niet eerder dan per 1 september 2023 rechtsgeldig opgezegd worden, zodat er per 13 juli 2023 geen recht op een WW-uitkering kon ontstaan. De rechtbank volgt verweerder hierin.
6. Buiten twijfel staat dus dat de aanvraag om een WW-uitkering per 13 juli 2023 moet worden afgewezen omdat eiser per die datum niet werkloos was.
7. Nu verweerder gedurende de beroepsprocedure zijn standpunt heeft gewijzigd, berust het bestreden besluit op een onjuiste motivering. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
8. De rechtbank zal voorts - als door eiser verzocht - zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen in die zin dat de aanvraag om een WW-uitkering per 13 juli 2023 wordt afgewezen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het primaire besluit.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend in een zaak van gemiddeld gewicht (1 punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 januari 2024;
  • herroept het primaire besluit van 24 augustus 2023 en bepaalt dat de aanvraag voor een WW-uitkering per 13 juli 2023 wordt afgewezen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen primaire besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Kantonrechter Haarlem, 11 januari 2024, zaaknr. 10702153\AO VERZ 23-104