In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 november 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling behandeld, die in beroep is gegaan tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Spanje als verantwoordelijk land werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2024 behandeld, waarbij de vreemdeling en zijn gemachtigden aanwezig waren.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Spanje in staat wordt geacht om de internationale verplichtingen na te komen. De vreemdeling had betoogd dat er in Spanje geen reële mogelijkheid is om te klagen over problemen met de asielprocedure, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt. De vreemdeling heeft niet overtuigend aangetoond dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in Spanje.
De voorzieningenrechter concludeert dat de minister terecht geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van bijzondere individuele omstandigheden, zoals de vriendschap van de vreemdeling met een kwetsbare vrouw in Nederland. Aangezien het beroep ongegrond is verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.