ECLI:NL:RBDHA:2024:19890
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, had een asielaanvraag ingediend die door de minister niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 november 2024 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister vertegenwoordigd was door mr. S. Deniz.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser had aangevoerd dat zijn overdracht aan Duitsland zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM, omdat hij daar bedreigd zou worden door leden van de AYE cult. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden had aangevoerd die zouden maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou betekenen.
De rechtbank concludeerde dat Duitsland, net als Nederland, partij is bij het EVRM en dat eiser in Duitsland de mogelijkheid heeft om hulp te vragen aan de autoriteiten. Er was geen bewijs dat Duitsland niet in staat zou zijn om eiser te beschermen. Daarom was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M. Kraefft, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.