ECLI:NL:RBDHA:2024:19872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
C/09/674401 / JE RK 24-1901 en C/09/674392 / JE RK 24-1898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en wijziging zorgregeling in een complexe opvoedsituatie met loyaliteitsconflict

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 november 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De ouders, de vader en de moeder, hanteren verschillende opvoedstijlen, wat leidt tot onduidelijkheid en spanningen voor de kinderen. De moeder heeft een rigide opvoedstijl, terwijl de vader meer vrijheden biedt. Dit heeft geleid tot een loyaliteitsconflict tussen de kinderen en hun ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is dat de moeder zich niet meer bemoeit met de opvoedsituatie van de vader en dat de kinderen niet onnodig belast worden met de verwachtingen van de ouders. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van beide kinderen verlengd tot 18 december 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening eveneens verlengd tot 18 december 2025.

Daarnaast is er een verzoek gedaan tot wijziging van de zorgregeling voor [de minderjarige 2]. De huidige zorgregeling, die niet in overleg met de gecertificeerde instelling tot stand is gekomen, is niet in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft geoordeeld dat [de minderjarige 2] vanaf 1 december 2024 in een evenredige verdeling van zorg en opvoeding bij beide ouders moet verblijven. De kinderrechter heeft de zorgregeling gewijzigd, zodat [de minderjarige 2] in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers:
I. C/09/674401 / JE RK 24-1901
II. C/09/674392 / JE RK 24-1898
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking van de kinderrechter
I.
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
II.
Wijziging gewijzigde zorgregeling (art. 1:265g lid 2 BW)
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [de minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2010 in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
- [de minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2012 in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- verzoekschrift I en II met bijlagen, ontvangen op 16 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
- de moeder.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met toestemming van [de minderjarige 1] samengevat wat hij heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 2] woont bij de moeder.
2.3.
[de minderjarige 1] verblijft in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 december 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 18 december 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 juni 2024 de machtiging verlengd [de minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 18 december 2024.
2.6.
De rechtbank heeft bij beschikking van 1 juni 2022 de omgangsregeling vastgesteld.

3.Het verzoek

Verzoek I – verlenging ondertoezichtstelling ten aanzien van beide kinderen en machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1]
3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden en het overige aan te houden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De kinderen bewegen zich tussen twee verschillende opvoedsituaties. De moeder hanteert een meer rigide opvoedstijl, terwijl de vader de kinderen meer vrijheden geeft. Dit zorgt voor veel verbale en fysieke spanningen en conflicten, voornamelijk tussen de kinderen. Daarnaast lukt het de moeder niet om zich op haar eigen gezinssituatie te richten. Vanwege de afwijzende houding van de moeder richting de vader zijn de kinderen in een loyaliteitsconflict verstrikt geraakt. De afgelopen jaren heeft de gecertificeerde instelling verschillende soorten hulpverlening voor de vader en de moeder ingezet. Dit heeft echter tot onvoldoende verandering geleid. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling dan ook aangegeven dat het hoogst haalbare bij de vader en de moeder ten aanzien van de scheidingsproblematiek is bereikt.
3.3.
Ten aanzien van de schoolprestaties van de kinderen legt de moeder de lat heel hoog. Doordat [de minderjarige 2] veel sturing nodig heeft met zijn huiswerk helpt de moeder hem hier dagelijks mee. Op momenten dat [de minderjarige 2] bij de vader is controleert zij of [de minderjarige 2] zijn huiswerk maakt en of hij wel begeleid wordt. Doordat de opvoedsituaties dermate van elkaar verschillen ervaart [de minderjarige 2] veel spanning. [de minderjarige 2] krijgt therapie vanuit IHUB en zal binnenkort starten met psychomotorische therapie (PMT). IHUB zal daarnaast onderzoeken of er nog andere hulpverlening voor [de minderjarige 2] noodzakelijk is. De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige 2] met een half jaar te verlengen en voor het overige aan te houden zodat over een half jaar bekeken kan worden of de hulpverlening overgedragen kan worden naar het vrijwillig kader.
3.4.
[de minderjarige 1] verblijft inmiddels bijna twee jaar in een gezinsgerichte voorziening. Er zijn nog altijd ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige 1] . Hij ontvangt hulpverlening vanuit [instelling] en is aangemeld bij Mentaal Beter voor diagnostiek en behandeling. Ook zal onderzocht worden of er sprake is van ADD, hechtingsproblematiek en/of trauma. De afgelopen periode is de schoolgang van [de minderjarige 1] in positieve zin veranderd. Hij behaalt inmiddels betere cijfers, maar moet hiervoor wel aangestuurd worden. Doordat [de minderjarige 1] als enig kind van het gezin uit huis is geplaatst, voelt hij zich vaak achtergesteld en afgewezen. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige 1] verloopt moeizaam. De moeder legt de verantwoordelijkheid voor thuisplaatsing bij hem neer, legt veel druk op zijn schoolprestaties en belast hem met volwassenzaken. De moeder kan onvoldoende inzien dat dit gedrag schadelijk is voor [de minderjarige 1] . Ook lukt het haar niet om hierin verandering aan te brengen. De gecertificeerde instelling heeft daarom besloten om het contact tussen de moeder en [de minderjarige 1] te beperken naar één maandelijks fysiek omgangsmoment en om begeleid videocontact op te starten. Dit om te zorgen dat [de minderjarige 1] beschermd wordt tegen de druk en afwijzing van de moeder. Thuisplaatsing van [de minderjarige 1] bij de moeder is dan ook niet wenselijk. De vader ziet graag dat [de minderjarige 1] bij hem komt wonen en is bereid hiervoor stappen te zetten. Voordat thuisplaatsing mogelijk is dient de haalbaarheid hiervan te worden onderzocht. De omgang tussen [de minderjarige 1] en de vader en tussen [de minderjarige 1] en de andere kinderen van het gezin zal eerst moeten worden verbeterd voordat gewerkt kan worden aan thuisplaatsing. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven de dag voorafgaand aan de zitting door de gezinshuisouders en de school van [de minderjarige 1] op de hoogte te zijn gebracht van zorgelijke uitspraken en gedragingen van [de minderjarige 1] . Dit is nog niet met [de minderjarige 1] besproken waardoor het momenteel onduidelijk is welke vervolgstappen dienen te worden genomen.
Verzoek II – wijziging gewijzigde zorgregeling (art. 1:265g lid 2 BW) ten aanzien van [de minderjarige 2]
3.5.
De gecertificeerde instelling verzoekt de door de kinderrechter op 1 juni 2022 vastgestelde zorgregeling te wijzigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.6.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige 2] woont na een conflict dat zich heeft voorgedaan tussen [de minderjarige 2] , de vader en de meerderjarige zoon van de vader en de moeder, Lucas, in juni 2024 bij de moeder en is om het weekend bij de vader. De vader brengt [de minderjarige 2] op dinsdagochtend naar de fysiotherapie en op donderdag naar de scouting. Dit is een wijziging ten opzichte van de zorgregeling uit 2022. De moeder heeft na het incident eenzijdig besloten dat [de minderjarige 2] volledig bij haar zou komen wonen. Dit is niet in overleg, laat staan met instemming van de gecertificeerde instelling besloten. De gecertificeerde instelling is van mening dat deze nieuwe zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige 2] is. Daarbij zijn er geen indicaties waarom [de minderjarige 2] niet in een gelijke verhouding ook bij de vader zou kunnen wonen. De gecertificeerde instelling vindt een regeling waarbij [de minderjarige 2] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft het meest in het belang van [de minderjarige 2] . Op die manier heeft hij zo min mogelijk wisselmomenten in de week en ervaart hij meer stabiliteit. Het is belangrijk dat [de minderjarige 2] duidelijkheid heeft over waar hij op welk moment verblijft. De gecertificeerde instelling ziet geen aanleiding voor een opbouwfase, omdat de zorgregeling jarenlang zo heeft gegolden en [de minderjarige 2] ook zonder overgangsfase volledig bij moeder is gaan wonen.
De gecertificeerde instelling verzoekt voorts te bepalen dat de oudste zoon van de ouders, Lucas, bij de moeder is in de weken dat [de minderjarige 2] bij de vader verblijft. Op die manier zijn [de minderjarige 2] en Lucas niet tegelijkertijd bij één van de ouders.

4.De standpunten

4.1.
Door de vader is ingestemd met het verzochte. Hij streeft naar hulpverlening in het vrijwillig kader. De vader geeft aan dat er nog veel moet gebeuren voordat dit mogelijk is en benoemt dat hij inmiddels ook zelfstandig stappen heeft ondernomen voor individuele hulpverlening. De vader benadrukt dat er momenteel een gebrek aan perspectief is. Hij begrijpt de noodzaak voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , maar wil wel dat er duidelijkheid komt over het perspectief en de mogelijkheid voor thuisplaatsing. De vader ziet het liefst dat [de minderjarige 1] weer afwisselend bij hem en de moeder woont. Daarnaast heeft de vader aangegeven achter het verzoek voor de wijziging van de gewijzigde zorgregeling te staan. De vader voelde zich door de situatie gedwongen om in juni 2024 in te stemmen met de wijziging van de zorgregeling zoals de moeder dat voorstelde, maar ziet graag dat deze weer wordt gewijzigd zodat [de minderjarige 2] weer vaker bij hem is.
4.2.
Door de moeder is ingestemd met het verzochte. De moeder vindt het belangrijk dat [de minderjarige 1] duidelijkheid krijgt over zijn perspectief. Het liefst ziet ze dat hij weer thuis woont. Ook wil de moeder meer contact met [de minderjarige 1] . De moeder geeft aan het moeilijk te vinden om de opvoeding uit handen te geven. Ze wil graag individuele hulpverlening en vraagt hiervoor ondersteuning van de gecertificeerde instelling. De moeder is het eens met het verzoek voor de wijziging van de gewijzigde zorgregeling, maar geeft daarbij wel aan dat ze wil dat deze pas ingaat na het huidige schooljaar. De moeder vindt het vervelend voor [de minderjarige 2] als hij op woensdagmiddag alleen thuis is bij de vader. Ze geeft aan dat [de minderjarige 2] bij haar hulp krijgt bij zijn huiswerk, minder gamet en meer regelmaat heeft. Daarnaast geeft de moeder aan dat ze graag wil dat [de minderjarige 2] en Lucas samen afwisselend bij de vader en de moeder verblijven.

5.De beoordeling

Verzoek I – verlenging ten aanzien van beide kinderen en machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1]
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Doordat de vader en de moeder twee volstrekt verschillende opvoedsituaties hanteren, ervaren de kinderen onduidelijkheid en spanningen. Ook zijn de kinderen verstrikt geraakt in een loyaliteitsconflict tussen beide ouders. Als gevolg hiervan ontstaan er met regelmaat conflicten, ook tussen de kinderen. Het is zorgelijk dat de moeder veel druk op de kinderen legt ten aanzien van hun schoolprestaties en [de minderjarige 1] belast met volwassenzaken. [de minderjarige 2] is emotioneel erg gevoelig en heeft veel sturing nodig. Hij start binnenkort met psychomotorische therapie (PMT). De komende periode zullen de hulpverleners van IHUB onderzoeken of daarnaast nog andere hulpverlening voor [de minderjarige 2] wenselijk is. Voor [de minderjarige 1] is het belangrijk dat de hulpverlening vanuit [instelling] blijft en de diagnostiek en behandeling van Mentaal Beter wordt opgestart. Daarnaast acht de kinderrechter het noodzakelijk dat er met zorgvuldigheid onderzoek wordt gedaan naar de zorgelijke signalen over de uitspraken en gedragingen van [de minderjarige 1] die door de gezinshuisouders en de school zijn opgemerkt en die de dag voor de zitting met de gecertificeerde instelling zijn gedeeld. Om de huidige situatie voor de kinderen te verbeteren is het van groot belang dat de moeder zich niet meer bemoeit met de opvoedsituatie van de vader en de kinderen niet meer onnodig belast met uitspraken en hoge verwachtingen. De kinderrechter acht het positief dat de moeder ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn individuele hulpverlening te starten. De jeugdbeschermer kan de moeder begeleiden in het zoeken naar passende hulp. Het loslaten van kinderen is ingewikkeld. Tegelijkertijd is het willen controleren en druk opleggen vanuit angst, ook al wordt dat gedaan vanuit liefde, niet de wijze waarop de kinderen het beste worden ondersteund in hun ontwikkeling. De kinderrechter acht het dan ook noodzakelijk dat de moeder de komende periode start met hulpverlening om de kinderen meer te kunnen loslaten. Het is positief dat de vader zelfstandig op zoek is gegaan naar individuele hulpverlening. Voor de komende periode is het belangrijk dat er een jeugdbeschermer blijft om toezicht te houden op de kinderen en de opvoedsituatie van beide ouders. De kinderrechter ziet geen meerwaarde in het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 2] te verlengen met een half jaar en voor het overige aan te houden. De kinderrechter ziet geen aanleiding om op een extra zitting vinger aan de pols te houden. Indien de huidige situatie in positieve zin verbetert, kan de jeugdbeschermer een minder actieve rol aannemen ten aanzien van [de minderjarige 2] .
5.3.
De kinderrechter acht thuisplaatsing van [de minderjarige 1] bij de vader of de moeder momenteel niet in zijn belang. Het komende jaar dient gewerkt te worden aan een opvoedvisie voor [de minderjarige 1] . Het is noodzakelijk dat hij duidelijkheid krijgt over waar hij zal opgroeien. Op dit moment is de focus (nog) gelegen op werken naar thuisplaatsing. Het is belangrijk dat indien thuisplaatsing mogelijk wordt geacht, eerst omgangsmomenten tussen alle betrokkenen goed gemonitord worden en dat de benodigde hulpverlening hiervoor wordt ingezet. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de reeds lopende hulpverlening en behandelingen van [de minderjarige 1] .
5.4.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening verlengen voor de duur van een jaar.
Verzoek II – wijziging gewijzigde zorgregeling (art. 1:265g lid 2 BW) ten aanzien van [de minderjarige 2]
5.5.
De kinderrechter beoordeelt of het in het belang van [de minderjarige 2] noodzakelijk is dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd.
5.6.
Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt. De regeling die sinds juni 2024 wordt gevolgd, maar niet is overlegd met de gecertificeerde instelling is niet in het belang van [de minderjarige 2] . Er zijn geen indicaties dat het voor [de minderjarige 2] niet veilig zou zijn om in gelijke verhouding ook bij de vader te wonen. De kinderrechter acht het van groot belang dat [de minderjarige 2] evenredig contact heeft met beide ouders. De angst van de moeder dat [de minderjarige 2] op woensdagmiddag alleen thuis is en een andere vorm van huiswerkbegeleiding krijgt bij de vader acht de kinderrechter geen reden om de huidige regeling in stand te laten. De kinderrechter zal dan ook bepalen dat [de minderjarige 2] vanaf 1 december 2024 van vrijdagmiddag na schooltijd tot vrijdagochtend in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijft. Een overgangsfase acht de kinderrechter niet nodig, nu de eerdere zorgregeling waarbij er een gelijke verdeling was vier maanden geleden pas is veranderd. Dit is mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige 2] niet dermate lang geleden dat een wenningsperiode voor het mentale welzijn van [de minderjarige 2] noodzakelijk is. De kinderrechter zal daarom de zorgregeling dan ook zoals verzocht wijzigen.
Met betrekking tot het verblijf van Lucas merkt de kinderrechter op dat dit geen onderdeel kan zijn van een zorgregeling nu Lucas niet onder toezicht is gesteld gelet op zijn meerderjarigheid.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tot 18 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 18 december 2025;
6.3.
bepaalt – met wijziging in zoverre van de beschikking van 1 juni 2022 van de rechtbank Den Haag – dat:
- [de minderjarige 2] , vanaf 1 december 2024, van vrijdagmiddag na schooltijd tot vrijdagochtend in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader is;
- De verdeling van de vakanties zal niet gewijzigd worden;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 25 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.