ECLI:NL:RBDHA:2024:1987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
09.187566.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met zijn minderjarig kind

Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarig kind. De verdachte, geboren in 1976, werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, voor het aanranden van twee vrouwen in de trein. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat er geen seksuele intentie was. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de verdachte's dochter, geboren in 2017, die verklaarde dat hij op 23 april 2023 in Rijswijk ontuchtige handelingen had gepleegd. Tijdens de zittingen op 10 november 2023 en 5 februari 2024 werd het bewijs besproken, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partij. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, ter hoogte van € 2.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/187566-23
Datum uitspraak: 19 februari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 november 2023 (pro forma) en 5 februari 2024 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.J.N. Vermeij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Rijswijk ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, door
- de hand(en) van die de [slachtoffer] vast te pakken en om zijn, verdachtes, penis te plaatsen en/of (vervolgens) trekkende bewegingen te maken,
- met zijn, verdachtes, penis tussen de benen en/of tegen de vagina van die de [slachtoffer] te wrijven,
- met zijn, verdachtes, penis heen en weer te bewegen tussen de benen en/of de vagina van die de [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, handen de billen en/of vagina van die de [slachtoffer] te betasten.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 41).
I. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 februari 2024;
II. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 12 mei 2023 (p. 9-12);
III. Het proces-verbaal voorlopige samenvatting studioverhoor, opgemaakt op 25 mei 2023 (p. 18-19).
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 23 april 2023 te Rijswijk ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, door
- de hand(en) van die de [slachtoffer] vast te pakken en om zijn, verdachtes, penis te plaatsen en vervolgens trekkende bewegingen te maken,
- met zijn, verdachtes, penis tussen de benen en tegen de vagina van die de [slachtoffer] te wrijven,
- met zijn, verdachtes, penis heen en weer te bewegen tussen de benen en de vagina van die de [slachtoffer] en
- met zijn, verdachtes, handen de billen en vagina van die de [slachtoffer] te betasten.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 92 dagen voorwaardelijk met een proeftijd en als bijzondere voorwaarden, een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, woonbegeleiding, het vermijden van contact met minderjarigen, een gebiedsverbod voor de woning en de school van [slachtoffer] en een contactverbod met [slachtoffer] , haar moeder en broer en zussen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen langere gevangenisstraf opgelegd moet worden dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte zich aan bijzondere voorwaarden wil houden, maar dat de voorwaarde het vermijden van contact met minderjarigen te algemeen geformuleerd is en om die reden niet haalbaar is.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (eenmalig) plegen van ontuchtige handelingen met zijn zesjarige dochter. Het is een feit van algemene bekendheid dat door seksueel misbruik de normale seksuele en persoonlijke ontwikkeling van een slachtoffer ernstig kan worden geschaad en dat zij daarvan nog lang psychische klachten kunnen ondervinden. Ten tijde van het plegen van de handelingen heeft de verdachte bij dit alles niet stilgestaan en zijn eigen seksuele behoefte vooropgesteld. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan. Na afloop heeft de verdachte zich wél gerealiseerd dat hij iets had gedaan dat hij nooit had mogen doen. Hij heeft het feit bekend en hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Niet alleen de gevolgen voor [slachtoffer] , haar moeder en broer en zussen, zijn groot – zoals is gebleken uit de verklaring die namens de moeder van [slachtoffer] ter zitting naar voren werd gebracht –, maar ook voor de verdachte zelf. Hij verloor zijn baan, zijn woning en het contact met zijn kinderen en de moeder van [slachtoffer] , zijn toenmalige partner.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 januari 2024, waaruit volgt dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Dat weegt in verdachtes nadeel.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage over de verdachte van 9 november 2023 waaruit volgt dat de verdachte lijdt aan zwakbegaafdheid en een lichte stoornis in alcoholgebruik. Uit onderzoek is gebleken dat de zwakbegaafdheid heeft geleid tot kritiek- en oordeelsstoornissen. Tevens is er sprake van een seksuele preoccupatie bij de verdachte. De psycholoog heeft geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en is van oordeel dat er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico. De rechtbank neemt deze conclusies over.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsrapport van 16 november 2023 waaruit volgt dat de verdachte na detentie veel hulp nodig zal hebben om zijn leven weer op te bouwen. De verdachte heeft naast het ontbreken van een onderdak en werk ook geen sociale contacten. De reclassering acht het positief dat de verdachte open staat voor begeleiding en hulp en heeft het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, woonbegeleiding en het vermijden van contact met minderjarigen. De verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard aan deze bijzondere voorwaarden mee te werken.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is gezien de ernst van het feit. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die straf, 90 dagen, voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst schuldig maakt aan soortgelijke feiten. De rechtbank acht een proeftijd van drie jaren passend en verbindt daaraan de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, woonbegeleiding en een contactverbod met [slachtoffer] , met dien verstande dat contact met [slachtoffer] gedurende de proeftijd wél mogelijk is als de reclassering daar aanleiding toe ziet en dit contact plaatsvindt onder begeleiding van een door de reclassering aangewezen professional.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op het door de psycholoog vastgesteld matig tot hoog recidiverisico houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierboven vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De voorwaarde zoals door de reclassering geadviseerd, inhoudende dat de verdachte contact met minderjarigen zo veel mogelijk dient te vermijden, zal de rechtbank niet opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat het onmogelijk is om toezicht te houden op naleving van deze voorwaarde. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte, gelet op hetgeen is gebeurd, zelf het (een-op-een) contact met minderjaren zoveel mogelijk zal vermijden en in ieder geval niet actief zal opzoeken. De rechtbank ziet tevens geen redenen om een contactverbod op te leggen met de moeder, broer en zussen van [slachtoffer] , dan wel om een locatieverbod op te leggen voor de woning en de school van [slachtoffer] .

6.De vordering van de benadeelde partij

[moeder van slachtoffer] heeft zich namens [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft vergoeding gevorderd van immateriële schade van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding dient te worden gematigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde schade, merkt de rechtbank op dat recht bestaat op vergoeding van immateriële schade bij een aantasting in de persoon (artikel 6:106, onder b BW). De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Aangezien het gevorderde bedrag de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 april 2023, de dag waarop de schade is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .
De rechtbank zal voorts bepalen dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen. Het toepassen van gijzeling zal de verdachte niet ontslaan van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting.
De rechtbank zal verder bepalen dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding en rente daarover zullen worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2017) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen beschikken tot het moment waarop [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
300 (DRIEHONDERD) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
90 (NEGENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op
21 februari 2024meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2017) zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, contact tussen de veroordeelde en [slachtoffer] vindt alleen dan plaats als de reclassering daar aanleiding toe ziet en dit contact plaatsvindt met een door de reclassering aangewezen professional;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- wordt aangemeld voor woonbegeleiding als hij gaat wonen in een zelfstandige woning, dan wel dat als er aanleiding toe is hij wordt aangemeld voor een begeleid wonen traject gedurende de proeftijd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen, het toepassen van gijzeling ontslaat de veroordeelde niet van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting;
bepaalt dat als de veroordeelde de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de veroordeelde het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2017) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Braam, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. G.D. Kleijne, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2024.