ECLI:NL:RBDHA:2024:19848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
NL24.21767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak na inwilligend besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 20 november 2024 in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk, had beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 18 juni 2022. Op 27 september 2024 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister weigerde deze kosten te vergoeden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan hem tegemoet is gekomen, kan de rechtbank de minister veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn van 21 maanden, gerekend vanaf de datum van de asielaanvraag, op 19 maart 2024 was overschreden. Verzoeker heeft de minister op 3 mei 2024 tijdig in gebreke gesteld. Gelet op het procesverloop en de gedingstukken, heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker toegewezen en de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op 20 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21767
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. A. Kortrijk)

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft dit beroep ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker.
Op 27 september 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Op 18 juni 2022 heeft verzoeker zijn asielaanvraag ingediend. Op 27 juli 2022 heeft verweerder Italië verzocht verzoeker op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 28 september 2022. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient Nederland verzoeker uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek door Italië, over te dragen.
4. De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet tijdig is overgedragen en dat verweerder op 29 maart 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker. Dat betekent dat verweerder met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, uiterlijk op 29 september 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Verweerder heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden verlengd1, dus uiterlijk tot en met 29 juni 2024. De asielaanvraag van verzoeker valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Op basis van WBV 2023/3 is de beslistermijn voor de onderhavige aanvraag met negen maanden verlengd. Daarmee zou de ingebrekestelling van 3 mei 2024 prematuur zijn.
5. De rechtbank stelt echter vast dat de beslistermijn van 21 maanden2, gerekend vanaf de datum van de asielaanvraag, al op 19 maart 2024 was overschreden.3 Uitgaande van deze datum, heeft verzoeker verweerder op 3 mei 2024 dus wél tijdig in gebreke gesteld. Het beroep van 21 mei 2024 zou dan ontvankelijk en gegrond zijn geweest.
6. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, komt de rechtbank tot het oordeel om het verzoek van verzoeker toe te wijzen.
7. Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
1. Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
2 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 november 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.