ECLI:NL:RBDHA:2024:19844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/6542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag voor jaren 2008, 2010 en 2011

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, zaaknummer SGR 23/6542, is het beroep van eiser tegen de weigering van de Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen voor de jaren 2008, 2010 en 2011 aan de orde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.V. Hendriksen, heeft verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, na eerder gedeeltelijke toewijzing van compensatie voor de periode februari tot en met december 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008, 2010 en 2011, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van vooringenomen handelen of hardheid van het systeem. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het ontbreken van bewijsstukken en de stelling dat hij gedupeerd is, niet overtuigend geacht. Verweerder heeft in zijn besluitgeving de adviezen van de Commissie van Wijzen gevolgd en geconcludeerd dat er geen schade is geleden door eiser in de relevante jaren. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat hij recht heeft op compensatie verworpen, omdat er geen bewijs is dat hij in die jaren kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd of ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om aan eiser compensatie toe te kennen voor de jaren 2008, 2010 en 2011.
1.1.
Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 1 maart 2022 het verzoek om compensatie toegewezen voor de periode februari tot en met december 2009 en afgewezen voor het jaar 2008, de maand januari 2009 en de jaren 2010 en 2011. In het bestreden besluit van 17 augustus 2023 is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiser ten aanzien van de periode februari tot en met december 2009.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft zich bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2011.
3. Verweerder heeft onderzocht of eiser in aanmerking komt voor compensatie en geconcludeerd dat eiser recht heeft op compensatie voor de periode februari tot en met december 2009. Voor het jaar 2008, de maand januari 2009 en de jaren 2010 en 2011
komt eiser niet in aanmerking voor toepassing van de compensatieregeling of de hardheidscompensatie.
4. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft in haar advies van 4 november 2021 bevestigd dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor het jaar 2008, de maand januari 2009 en de jaren 2010 en 2011.
5. Bij besluit van 1 maart 2022 heeft verweerder de compensatie voor de periode februari tot en met december 2009 definitief vastgesteld op een bedrag van € 10.914.
6. Bij afzonderlijke besluiten van 1 maart 2022 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de CvW, het verzoek van eiser om compensatie voor het jaar 2008, de maand januari 2009 en de jaren 2010 en 2011 afgewezen.
7. In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard voor wat betreft de periode van 2009 en voor het overige zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het compensatiebedrag is daarbij verhoogd tot een bedrag van
€ 10.918.
Wat vindt eiser in beroep?
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat hij ook voor de jaren 2008, 2010 en 2011 in aanmerking dient te komen voor compensatie. Eiser betwist dat hij voor de jaren 2008 en 2011 geen kinderopvangtoeslag zou hebben aangevraagd en stelt dat wel degelijk sprake is geweest van het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. Met betrekking tot het jaar 2010 heeft eiser zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij de kinderopvangtoeslag niet heeft stopgezet. Eiser wijst er daarnaast op dat hij ernstig gedupeerd is en dat hij destijds als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag dakloos is geraakt, waardoor hij geen bewijsstukken kan overleggen. Eiser stelt verder dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
9. Verweerder stelt dat eiser geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008, 2010 en 2011, omdat niet is gebleken dat sprake is geweest van vooringenomen handelen of hardheid. Voor alle jaren geldt bovendien dat eiser geen schade heeft geleden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie (Wht). Volgens verweerder zijn er geen gegevens die bevestigen dat eiser voor de jaren 2008 en 2011 een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft ingediend dan wel dat eiser in die jaren geregistreerde kinderopvang heeft afgenomen. Het recht op kinderopvangtoeslag is voor het jaar 2010 gewijzigd als gevolg van een stopzetting die eiser zelf heeft doorgegeven en een lager toetsingsinkomen dan vooraf ingeschat. Deze reguliere correcties van het recht op kinderopvangtoeslag duiden volgens verweerder niet op vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiser daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
De jaren 2008 en 2011
11. De rechtbank stelt vast dat in het dossier van eiser zich geen stukken bevinden waaruit blijkt dat op enig moment een aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend voor de jaren 2008 en 2011 dan wel dat aan eiser voor die jaren kinderopvangtoeslag is toegekend. In de informatiesystemen van verweerder zijn voor die jaren ook geen
gegevens terug te vinden over afgegeven voorschotbeschikkingen en opvanggegevens.
Ook bij het Landelijk Incasso Centrum (LIC) zijn voor deze jaren geen gegevens bekend over toeslagschulden, verrichte betalingen en of verrekeningen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat in de betreffende jaren daadwerkelijk kwalificerende opvang is genoten en dat daarom wel degelijk aanspraak bestond op kinderopvangtoeslag. Ook is niet gebleken dat eiser voor deze jaren met een daadwerkelijke correctie, stopzetting of terugvordering van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd is geweest. Om die reden kan dus ook geen sprake zijn van schade als gevolg van het handelen van verweerder als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Uit het dossier kan de rechtbank geen vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht aan de zijde van verweerder opmaken. Het verzoek om compensatie is in zoverre dus terecht afgewezen.
Het jaar 2010
12. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de eerste neerwaartse aanpassing [1] van de kinderopvangtoeslag het gevolg is geweest van een op 26 augustus 2010 ingediende digitale stopzetting per 13 oktober 2010 [2] . Uit de gegevens in het overgelegde xml-bestand [3] blijkt dat de stopzetting op naam en met de gegevens van eiser is ingediend. Aanwijzingen dat sprake is geweest van een onterechte stopzetting zijn niet terug te vinden in het dossier. Tegen de eerste neerwaartse beschikking van 8 oktober 2010 die op de stopzetting volgde is bovendien geen bezwaar ingesteld of op een andere manier gereageerd door eiser. De rechtbank overweegt dat het inherent is aan het systeem van toeslagen dat, zolang het recht op toeslag nog niet definitief is vastgesteld, verweerder door tussentijdse wijzingen die een ouder doorgeeft het voorschot kinderopvangtoeslag kan aanpassen. Deze systematiek maakt niet dat dat de terugvordering van het op dat moment teveel uitbetaalde voorschot onterecht is geweest. Bij de definitieve vaststelling [4] is de kinderopvangtoeslag vervolgens weer naar boven bijgesteld in verband met het lager vastgestelde toetsingsinkomen van eiser. Daardoor kan ook voor dit jaar geen sprake zijn van door eiser geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De voorgaande reguliere wijzigingen in de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag duiden niet op vooringenomenheid aan de zijde van verweerder of hardheid van het stelsel. Ook voor dit jaar is eiser dus terecht niet in aanmerking gebracht voor compensatie.
13. De stelling van eiser dat zijn bewijsstukken verloren zijn gegaan, maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft immers geen begin van bewijs aangedragen op grond waarvan aannemelijk geacht zou kunnen worden dat hij voor de onderhavige jaren wel degelijk gedupeerd zou zijn. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen het loonbeslag-exploot over te leggen, omdat uit die informatie kan worden afgeleid op welke toeslagjaren het loonbeslag betrekking had. Verweerder heeft ter zitting aan de hand
van informatie afkomstig van het LIC [5] toegelicht dat het betreffende loonbeslag-exploot niet relevant is voor de beoordeling van dit geschil, omdat daaruit blijkt dat het loonbeslag betrekking had op de teruggevorderde kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 en niet in geschil is dat eiser voor dat jaar reeds is gecompenseerd. De rechtbank heeft in het dossier geen stukken aangetroffen waaruit blijkt dat naast het loonbeslag met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009, ook sprake was van loonbeslagen in verband met de kinderopvangtoeslag over de hier in geding zijnde jaren.
14. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat verweerder hem op zijn woord had moeten geloven en naar redelijkheid had moeten beslissen. De rechtbank overweegt dat uit de
memorie van toelichting bij de Wht [6] volgt dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager van de compensatie ligt. Als aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op compensatie, wordt deze toegekend. Aannemelijk maken betekent dat eiser aan de hand van verklaringen en stukken duidelijk moet maken dat zijn stellingen juist zijn. Dit betekent niet dat van de ouder wordt gevraagd al de ingenomen stellingen te bewijzen met objectief verifieerbare bewijsstukken, maar wel dat de stellingen van de ouder worden ondersteund door of passen bij de overige aanwezige informatie. Omdat uit het hiervoor overwogene volgt dat er geen gegevens aanwezig zijn die zijn stellingen onderbouwen, ook niet van de zijde van verweerder die de systemen heeft geraadpleegd, is hij niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
15. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie productie 25.
2.Zie productie 38.
3.Zie productie 38.
4.Zie productie 26.
5.Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de zogeheten LIC-lijsten 2009 (productie 39) en
6.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, pagina 72.