In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en een verzoek tot DNA-onderzoek. De vrouw heeft op 1 november 2023 een verzoek ingediend tot vaststelling van kinderalimentatie voor haar kind, [minderjarige], met een verzoek om de alimentatie vast te stellen op € 345,50 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2022. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om een DNA-test om het ouderschap vast te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de zitting op 24 oktober 2024, waar beide partijen met hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man een DNA-thuistest hebben uitgevoerd, waaruit bleek dat de man mogelijk de vader is van [minderjarige]. De vrouw heeft echter geweigerd om gezamenlijk gezag uit te oefenen, wat heeft geleid tot een gebrek aan afspraken tussen partijen. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een DNA-onderzoek te gelasten afgewezen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de man de verwekker is van [minderjarige].
Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank geoordeeld dat de man, als verwekker, in beginsel onderhoudsplichtig is, maar dat het in deze specifieke zaak niet redelijk is om kinderalimentatie vast te stellen voor de periode van 1 november 2023 tot 28 februari 2024, gezien de omstandigheden en de proceshouding van de vrouw. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en iedere partij opgedragen zijn eigen kosten te dragen. De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, en mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier.