ECLI:NL:RBDHA:2024:19822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/09/674406/KG RK 24-1487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met beschuldigingen van vervalsing

Op 25 november 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van [bedrijfsnaam 1] B.V. afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. P. Dondorp, de rechter in een civiele procedure tussen [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. In deze procedure had [bedrijfsnaam 1] B.V. een incidentele conclusie ingediend waarin zij stelde dat [bedrijfsnaam 2] B.V. zich beroept op een vervalst stuk. De rechter had de zaak naar de rol verwezen voor het indienen van een conclusie van antwoord in het incident, maar besloot later om deze vordering niet eerst te laten beoordelen, omdat de vraag van vervalsing niet los kan worden gezien van de inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak. De wrakingskamer oordeelde dat de procedurele rolbeslissing niet getuigde van vooringenomenheid en dat verzoekster geen objectieve redenen had om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster in het verleden meerdere keren had gedreigd om een wrakingsverzoek in te dienen, wat door de wrakingskamer als misbruik van het wrakingsmiddel werd beschouwd. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/80
zaak- /rekestnummer: C/09/674406 / KG RK 24-1487
Beslissing van 25 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[bedrijfsnaam 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
hierna te noemen: [bedrijfsnaam 1] of verzoekster,
advocaat mr. G.W. van Bolhuis te Halfweg,
strekkende tot de wraking van
mr. P. Dondorp,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 16 oktober 2024;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 oktober 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 5 november 2024;
- de e-mail namens verzoekster van 7 november 2024.
1.2.
Op 11 november 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekster, vertegenwoordigd door de heren [naam 1] en [naam 2] bijgestaan door mr. G.W. van Bolhuis voornoemd, mr. D.J.B. Bosscher, advocaat te Halfweg, en de heer [naam 3] ;
- de rechter.
De wederpartij in de hoofdzaak, [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), bijgestaan door haar advocaat mr. G.R.C. Mostert, is uitgenodigd om als toehoorder bij de zitting aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/671489 HA ZA 24-718 tussen [bedrijfsnaam 2] als eiser en [bedrijfsnaam 1] als gedaagde. In die zaak heeft [bedrijfsnaam 2] [bedrijfsnaam 1] gedagvaard, waarna [bedrijfsnaam 1] – een week voordat zij de conclusie van antwoord moest indienen – een incidentele conclusie heeft ingediend die ertoe strekt om [bedrijfsnaam 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen omdat deze zijn onderbouwd met een stuk dat vervalst is. De (griffie van de) rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor het indienen van een conclusie van antwoord in het incident. [bedrijfsnaam 2] heeft bezwaar gemaakt tegen de incidentele conclusie, waarbij zij heeft gesteld dat het hier in feite gaat om een inhoudelijk verweer, dat zich er niet voor leent om bij wijze van incident te worden beoordeeld. De (griffie van de) rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat in plaats van verwijzing naar de rol voor het indienen van een conclusie van antwoord in het incident, de rechtbank een rolbeslissing zou gaan nemen. Bij rolbeslissing van 16 november 2024 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor het indienen van (1) de conclusie van antwoord van [bedrijfsnaam 1] en (2) voor een conclusie van antwoord van [bedrijfsnaam 2] (waarbij zij kan ingaan op hetgeen bij incidentele conclusie door [bedrijfsnaam 1] is aangevoerd). De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.3 van de rolbeslissing als volgt overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de argumenten die [bedrijfsnaam 1] B.V. aanvoert en de conclusies die zij daaraan verbindt inderdaad niet worden gezien als een (ontvankelijkheids)verweer dat zich leent voor beoordeling voorafgaand aan de (eventuele) inhoudelijke behandeling van de zaak. Als dat eerder was onderkend, zou de rolverwijzing voor het indienen van de conclusie van antwoord gehandhaafd zijn waarbij [bedrijfsnaam 1] B.V. al haar weren naar voren had moeten brengen.
[bedrijfsnaam 1] B.V. krijgt daarvoor nu nog een termijn van twee weken: uiterlijk op 30 oktober 2024 kan zij haar verweer aanvullen door een conclusie van antwoord in te dienen. Nader uitstel van deze termijn wordt niet verleend. Op diezelfde roldatum mag [bedrijfsnaam 2] B.V. desgewenst nog reageren op het ontvankelijkheidsverweer met een antwoordconclusie.”
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De rechter die de rolbeslissing heeft genomen, heeft zich vooringenomen geuit jegens verzoekster, althans de schijn daarvan gewekt, waardoor verzoekster geen vertrouwen meer heeft in een eerlijk proces. Hoewel het gaat om een procedurele tussenbeslissing, die in beginsel geen grond kan vormen voor wraking, kan deze beslissing en de motivering daarvan niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid jegens verzoekster. De rechter had immers aanvankelijk besloten dat [bedrijfsnaam 2] een conclusie van antwoord in het incident moest nemen en dus moest reageren op de beschuldiging dat zij een vervalst stuk heeft ingediend. Nadat [bedrijfsnaam 2] bezwaar had gemaakt tegen deze gang van zaken, heeft de rechter besloten dat [bedrijfsnaam 2] toch (nog) niet hoefde te reageren, maar dat dit punt tijdens de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak beoordeeld zal worden. De rechter heeft deze koerswijziging gemotiveerd met een drogreden, namelijk dat het incident zich niet leent voor beoordeling voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling. Als gevolg van de rolbeslissing dat beide partijen op dezelfde datum een conclusie moeten indienen ( [bedrijfsnaam 1] in de hoofdzaak en [bedrijfsnaam 2] in het incident) kan [bedrijfsnaam 1] niet ingaan op de reactie van [bedrijfsnaam 2] op de beschuldiging. Bovendien heeft de rechter bepaald dat [bedrijfsnaam 2] een conclusie in het incident mág indienen, zodat zij er ook voor kan kiezen om niet te reageren op de beschuldiging. Door deze beslissing(en) hoeft [bedrijfsnaam 2] geen opheldering te geven over het door haar ingediende vervalste bewijsmateriaal en worden partijen niet gelijk behandeld.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Een rolbeslissing als de onderhavige is een procedurele beslissing. Uitgangspunt is dat een procedurele beslissing – ook als deze onjuist zou zijn – in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers mee dat het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) geen oordeel toekomt over de juistheid van de (tussen)beslissing of de motivering daarvan. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat kan alleen anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat daarvan in dit geval sprake is, is naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet gebleken.
3.3.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie en in haar toelichting tijdens de zitting van de wrakingskamer aangegeven dat de zaak na het binnenkomen van de incidentele conclusie van verzoekster automatisch naar de rol is verwezen voor het indienen van een conclusie van antwoord in het incident. Zij heeft echter bij nader inzien besloten om de incidentele vordering niet eerst te laten beoordelen, omdat de vraag of de wederpartij zich beroept op een vervalst stuk niet los kan worden gezien van de inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak waarin het aankomt op het stellen, betwisten en onderbouwen van standpunten. Bovendien heeft zij partijen juist gelijke kansen willen geven door verzoekster alsnog de gelegenheid te geven om een conclusie van antwoord in de hoofdzaak in te dienen en de wederpartij de gelegenheid te geven om (indien gewenst) te reageren in het incident. Zij heeft geen onderscheid willen maken door te bepalen dat verzoekster dit moet en de wederpartij dit mag. Het is altijd een keuze van partijen om van die gelegenheid gebruik te maken; het nemen van een akte is niet verplicht.
3.4.
Dat deze (procedurele) rolbeslissing, gelet op haar motivering of de wijze van totstandkoming daarvan, door vooringenomenheid ten aanzien van verzoekster kan worden verklaard, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet aannemelijk geworden. Het recht op een eerlijk proces, zoals verwoord in artikel 6 van het EVRM en de EHRM-jurisprudentie waarnaar namens verzoekster is verwezen op de zitting, komt door de rolbeslissing niet in het geding. Het is immers een processuele beslissing in het begin van de procedure waarin over de inhoud van de zaak nog moet worden gedebatteerd, waartoe partijen – naar wat de wrakingskamer heeft begrepen – nog alle gelegenheid zullen krijgen. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook afwijzen.
3.5.
De wrakingskamer ziet bovendien geen aanleiding om getuigen te horen over het (vermeende) vervalste stuk dat de wederpartij zou hebben ingediend, zoals verzoekster heeft verzocht. Zij grondt dit verzoek op artikel 1 onder 4 van het Wrakingsprotocol, dat vereist dat ‘het wrakingsverzoek alle feiten en omstandigheden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden (tegelijk) vermeldt’. De wrakingskamer acht het horen van getuigen in dit geval niet op zijn plaats, omdat al hetgeen zij kunnen verklaren geen invloed heeft op de beoordeling van het wrakingsverzoek, namelijk op de vraag of de rechter een vooringenomen rolbeslissing heeft genomen. De vraag of het stuk is vervalst en welke gevolgen dit heeft voor de stellingen van partijen, zal tijdens de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak moeten worden beoordeeld.
3.6.
Verzoekster heeft in deze procedure – in haar contact met de administratie –
meerdere keren gedreigd om een wrakingsverzoek in te dienen en heeft tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer een wrakingsverzoek tegen de voorzitter gedaan en vervolgens weer ingetrokken. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoekster het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven en/of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, D. Biever en J. Snoeijer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.