ECLI:NL:RBDHA:2024:19820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/09/674149/KG RK 24-1455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 25 november 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die betrokken was bij een civiele procedure tegen [bedrijfsnaam] N.V. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter, mr. A.J. Japenga, vooringenomen was in zijn beslissing om een aanhoudingsverzoek van verzoeker af te wijzen. Verzoeker stelde dat de rechter ten onrechte had gecommuniceerd dat hij meermalen om uitstel had verzocht, terwijl dit niet het geval was. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer vond het betreurenswaardig dat er een fout was gemaakt in de communicatie, maar concludeerde dat dit niet voldoende was om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker geen wrakingsverbod opgelegd zou krijgen, aangezien hij het middel van wraking niet misbruikte. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. E.A.W. Schippers, D. Biever en J. Snoeijer, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/78
zaak- /rekestnummer: C/09/674149 / KG RK 24-1455
Beslissing van 25 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.J. Japenga,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 oktober 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 24 oktober 2024.
1.2.
Op 11 november 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is verzoeker verschenen en heeft hij spreekaantekeningen overgelegd.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. [bedrijfsnaam] N.V. is uitgenodigd om als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de kantonzaak met nummer 10719602 RL EXPL 23-15938 tussen [bedrijfsnaam] N.V. als eiser en vier gedaagden, waarvan verzoeker er één is. In deze zaak was een mondelinge behandeling gepland op
18 oktober 2024. Verzoeker heeft verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling om persoonlijke redenen waarvan hij heeft verzocht om deze niet te delen met de wederpartij. De rechtbank heeft de wederpartij gevraagd of zij kon instemmen met het uitstelverzoek, waarop deze heeft laten weten hier bezwaar tegen te maken. De rechtbank heeft vervolgens een e-mail met de volgende inhoud aan partijen gestuurd:
“[…] Namens de kantonrechter bericht ik u dat het uitstelverzoek van [verzoeker] niet zal worden ingewilligd. Doorslaggevend in dat oordeel is het feit dat de mondelinge behandeling op verzoek van [verzoeker] al een aantal keer is uitgesteld en de procedure inmiddels al een lange tijd loopt. Daar komt bij dat [bedrijfsnaam] bezwaar heeft gemaakt tegen het uitstelverzoek. […]”
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft het aanhoudingsverzoek van verzoeker afgewezen omdat hij al meerdere keren om uitstel van de mondelinge behandeling zou hebben gevraagd, terwijl dit niet het geval is. De rechter heeft bij de afwijzing niets vermeld over de redenen waarom verzoeker om aanhouding had verzocht en is kennelijk meegegaan in de opvatting van de wederpartij dat sprake is van ‘vertragingstactieken’. In haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter bovendien in overweging gegeven om verzoeker een wrakingsverbod op te leggen omdat hij in deze procedure al meerdere klachten zou hebben ingediend naar aanleiding van afwijzende beslissingen op procedurele verzoeken. Door een persoonlijk gemotiveerd aanhoudingsverzoek op een dusdanig formele manier af te wijzen en bovendien te vragen om een wrakingsverbod, heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomen jegens verzoeker en heeft verzoeker geen vertrouwen meer in een eerlijk proces.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Een beslissing tot afwijzing van een aanhoudingsverzoek is een procedurele beslissing. Uitgangspunt is dat een procedurele beslissing – ook als deze onjuist zou zijn – in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers mee dat het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) geen oordeel toekomt over de juistheid van de (tussen)beslissing of de motivering daarvan. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat daarvan in dit geval sprake is, is naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet gebleken.
3.3.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen omdat geen sprake was van een klemmende reden. Vervolgens heeft de griffier aan partijen gemaild dat het uitstelverzoek werd afgewezen en in die e-mail is per abuis opgenomen dat verzoeker al een aantal keer om uitstel van de mondelinge behandeling zou hebben verzocht, terwijl dit niet het geval is.
3.4.
De rechter heeft haar beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek gemotiveerd en de wrakingskamer treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van die rechterlijke tussenbeslissing. De wrakingskamer vindt het betreurenswaardig dat in de
e-mail aan verzoeker terecht is gekomen dat hij meermalen om uitstel van de zitting zou hebben verzocht, terwijl dit niet zo was. Dat de door verzoeker aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet expliciet terugkomen in de reactie is begrijpelijk, gelet op het feit dat verzoeker de rechtbank heeft verzocht om deze informatie vertrouwelijk te behandelen. Dat deze (proces)beslissing gelet op haar motivering of de wijze van totstandkoming uitsluitend door vooringenomenheid ten aanzien van verzoeker kan worden verklaard, is niet aannemelijk geworden. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook afwijzen.
3.5.
De wrakingskamer ziet geen aanleiding om aan verzoeker een wrakingsverbod op te leggen, zoals de rechter in overweging heeft gegeven. Verzoeker heeft in deze procedure niet eerder een wrakingsverzoek gedaan en verzoeker gebruikt het middel van wraking naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren, althans dat is niet aannemelijk geworden. De wrakingskamer ziet in de suggestie van de rechter om aan verzoeker een wrakingsverbod op te leggen overigens ook geen (schijn van) partijdigheid jegens verzoeker. Het is immers zo dat verzoeker in deze procedure een klacht heeft ingediend en die opmerking getuigt niet van vooringenomenheid jegens hem.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker (per e-mail);
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de (kanton)rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, D. Biever en J. Snoeijer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.