ECLI:NL:RBDHA:2024:19812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
09/034711-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging met geslaagd beroep op noodweer

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 december 2021 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte een mes toonde aan een andere persoon tijdens een conflict. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij zichzelf verdedigde tegen een aanval van de benadeelde partij, die ook een mes bij zich had. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken in het dossier in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat zijn handelen gerechtvaardigd was door noodweer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank heeft geen straf opgelegd aan de verdachte en heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/034711-22
Datum uitspraak: 28 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te ’s-Gravenhage [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door
- die [naam] vast te pakken en/of
- ( vervolgens) dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan die [naam] . en/of
- ( vervolgens) dit mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op de hals en/of keel en/of nek van die [naam] te zetten en/of aldaar heen en weer te bewegen en/of snijdende bewegingen te maken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021355865/1500-2021354575, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 206).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 november 2024;
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] , opgemaakt op 23 december 2021 (p.182-186);
3. Het proces-verbaal van bevindingen aangifte verdachte [naam] , opgemaakt op 29 december 2021 (p. 190).
Nu de rechtbank, zoals uit het navolgende zal blijken, de verdachte zal vrijspreken ten aanzien van het maken van snijdende bewegingen op de hals van [naam] , komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om een reconstructie te laten uitvoeren aangaande de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dit zou hebben plaatsgevonden.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 2 december 2021 te 's-Gravenhage [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- die [naam] vast te pakken en
- ( vervolgens) dreigend een mes te tonen aan die [naam] en
- ( vervolgens) dit mes op de hals of keel van die [naam] te zetten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie. De verdachte verdedigde zichzelf. Deze verdediging is als proportioneel en subsidiair te beschouwen nu de verdachte de aanval van [naam] heeft beantwoord met het bij diens hals houden van een mes.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
Bij het beoordelen van een dergelijk noodweerverweer dient de rechtbank allereerst te onderzoeken of het voldoende aannemelijk is geworden dat de door verdachte gestelde noodweersituatie heeft plaatsgevonden.
Wanneer de verdachte de noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dient te worden beoordeeld of de door de verdachte in de praktijk gebrachte verdediging in deze noodweersituatie noodzakelijk was (de subsidiariteitseis) en of de grenzen van deze noodzakelijke verdediging niet zijn overschreden (de proportionaliteitseis).
Tot slot dient de rechtbank te onderzoeken of er sprake is van eigen schuld van de verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie (culpa in causa), die een geslaagd beroep op noodweer in de weg kan staan.
De aannemelijkheid van het noodweerscenario
Bij de beoordeling of er in dit geval sprake is geweest van een noodweersituatie, staat de vraag centraal of aannemelijk is geworden dat [naam] een mes op de keel of hals van de verdachte heeft gezet, vóórdat de verdachte [naam] met een mes bedreigde. De rechtbank ziet daartoe voldoende aanknopingspunten in het dossier en overweegt daarover als volgt.
De verdachte en [naam] hadden met elkaar afgesproken om te praten. Uit de berichten die zij voor de ontmoeting naar elkaar stuurden volgt dat sprake was van een escalerend conflict tussen beiden. Zo wordt in de berichten door de verdachte gesproken over een ontmoeting op een plek zonder camera’s, waarop [naam] antwoordde dat als hij de verdachte ‘echt wil hebben’, [naam] hem zal onthoofden voor het oog van eventueel aanwezige camera’s. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte en [naam] elkaar vervolgens hebben ontmoet. De verdachte en [naam] stonden aanvankelijk bij de auto van [naam] en zijn daar vervolgens in gaan zitten. De verdachte heeft zowel in de twee verhoren bij de politie als op de zitting verklaard dat [naam] plotseling een mes pakte, welke zich bevond aan de achterzijde van de passagiersstoel waar de verdachte op zat. [naam] hield het mes, zo verklaarde de verdachte op de zitting, in eerste instantie tegen de keel/hals van de verdachte aan, waarna de verdachte zijn mes pakte en [naam] daarmee bedreigde door deze in de richting van [naam] te tonen en bij zijn hals te houden. Toen de verdachte dacht dat het daarmee klaar was heeft [naam] de verdachte in zijn nek gestoken. De verdachte is daarna uit de auto is gevlucht.
Uit het voorgaande kan in elk geval het volgende worden afgeleid. De verdachte en [naam] hadden een conflict met elkaar, toen zij elkaar ontmoetten hadden zij allebei een mes voorhanden en nadat zij eenmaal samen in de auto zaten hebben zij allebei een mes ter hand genomen. Wie van beiden het initiatief nam om een mes te pakken is niet komen vast te staan omdat de verklaringen van [naam] en de verdachte op dit punt tegenstrijdig zijn. Het dossier biedt verder onvoldoende aanknopingspunten, zoals getuigenverklaringen, die de ene verklaring in doorslaggevende mate (on)geloofwaardiger maken dan de andere. Bij deze stand van zaken moet de rechtbank tot de conclusie komen dat de door de verdachte gestelde noodweersituatie voldoende aannemelijk kan worden geacht.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Nu de rechtbank de door de verdachte geschetste noodweersituatie aannemelijk acht, dient vervolgens te worden beoordeeld of het handelen van de verdachte in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Subsidiariteit
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte in praktijk gebrachte verdediging noodzakelijk was. [naam] zette in het door de verdachte gestelde noodweerscenario immers eerst een mes op de hals/keel van de verdachte. Zij zaten bovendien op dat moment in een kleine auto, waardoor voor de verdachte de ruimte beperkt was. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder deze omstandigheden niet van de verdachte worden gevergd dat hij geen, of een minder vergaande verdedigingshandeling zou uitvoeren.
Proportionaliteit
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte voorts als proportioneel worden aangemerkt. Gegeven de hiervoor beschreven omstandigheden, waaronder de geringe manoeuvreerruimte in de auto terwijl de verdachte snel moest handelen, was het door de verdachte in de praktijk gebrachte verdedigingsmiddel, te weten het bedreigen van [naam] met eveneens een mes, naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig.
Culpa in causa
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld van de verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie. De enkele omstandigheid dat iemand uit voorzorg een wapen heeft meegenomen brengt conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op zichzelf niet met zich dat een beroep op noodweer geen kans van slagen heeft.
Conclusie
Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de bewezenverklaarde bedreiging niet strafbaar is, omdat deze wordt gerechtvaardigd door een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte zal hiervoor dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Nu de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, komt zij niet toe aan een oordeel over de strafbaarheid van de verdachte.

6.De strafoplegging

Zoals reeds overwogen zal de rechtbank de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.000,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank, gelet op het gevoerde noodweerverweer, niet toekomt aan het beoordelen van de vordering van de benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat zij de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem dus geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. M. de Kock-Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.A. Duijm en L.C. Vos, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2024.