ECLI:NL:RBDHA:2024:19811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
09/325776-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging doodslag met geslaagd beroep op noodweer

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1986 en op dat moment zonder bekende woon- of verblijfplaats, had op 2 december 2021 in 's-Gravenhage geprobeerd een ander met een mes van het leven te beroven. Tijdens de zitting op 14 november 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. B.R. Koenders, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.D.A. Stam, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer heeft gedaan. De verdachte verklaarde dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van de benadeelde partij, die hem met een mes bedreigde. De rechtbank heeft de verklaringen van beide partijen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdediging van de verdachte noodzakelijk en proportioneel was, gezien de omstandigheden van het incident.

Als gevolg hiervan heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook de kosten van de benadeelde partij in verband met de vordering op nihil gesteld. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar gemaakt op 28 november 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/325776-21
Datum uitspraak: 28 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.D.A. Stam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) in (de richting van) de keel en/of hals van die [naam] heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te 's-Gravenhage aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten syndroom van Horner met hangend ooglid en vernauwde pupil en/of blijvend littekenweefsel, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) in de keel en/of hals van die [naam] te steken/prikken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) in (de richting van) de keel en/of hals van die [naam] heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021355865/1500-2021354575, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 206).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 november 2024;
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 3 december 2021 (p. 37-40);
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 12 januari 2022 (p. 181).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 2 december 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes (met kracht) in de hals van die [naam] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat [naam] een mes tegen de hals/keel van de verdachte heeft geplaatst, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
Bij het beoordelen van een noodweerverweer dient de rechtbank allereerst te onderzoeken of het voldoende aannemelijk is geworden dat de door de verdachte gestelde noodweersituatie heeft plaatsgevonden.
Wanneer de verdachte de noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dient te worden beoordeeld of de door de verdachte in de praktijk gebrachte verdediging in deze noodweersituatie noodzakelijk was (de subsidiariteitseis) en of de grenzen van deze noodzakelijke verdediging niet zijn overschreden (de proportionaliteitseis).
Tot slot dient de rechtbank te onderzoeken of er sprake is van eigen schuld van de verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie (culpa in causa), die een geslaagd beroep op noodweer in de weg kan staan.
De aannemelijkheid van het noodweerscenario
Bij de beoordeling of er in dit geval sprake is geweest van een noodweersituatie, staat de vraag centraal of aannemelijk is geworden dat de verdachte door [naam] met een mes werd bedreigd, voordat hij [naam] zelf met een mes stak. De rechtbank ziet daartoe voldoende aanknopingspunten in het dossier en overweegt daarover als volgt.
Uit de berichtconversaties die zich in het dossier bevinden volgt dat [naam] boos was op de verdachte. [naam] berichtte de verdachte op agressieve wijze dat hij met hem wilde afspreken, waarbij [naam] de verdachte uitschold en hem ervan beschuldigde dat hij met de vriendin van het slachtoffer naar bed was gegaan. De ontmoetingsplek die de verdachte in eerste instantie voorstelde, werd door [naam] resoluut afgewezen omdat, zo volgt uit de berichten, op die plek camera’s hangen en hij niet lang wilde “zitten”. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte en [naam] elkaar vervolgens hebben ontmoet op een andere locatie en dat [naam] een mes bij zich had, welke hij – verpakt in een krant – in zijn broeksband had gestopt. De verdachte en [naam] stonden aanvankelijk bij de auto van de verdachte en zijn daar vervolgens in gaan zitten. De verdachte heeft steeds verklaard dat [naam] hem in de auto plotseling bedreigde door een mes te trekken en dat hij dit mes tegen zijn hals/keel hield. Ook [naam] heeft verklaard dat hij op enig moment zijn mes uit zijn broeksband pakte en dat bij de nek van de verdachte hield. Op foto’s van de nek van de verdachte, die gemaakt zijn nadat hij kort na het incident werd aangehouden, zijn rode vlekken te zien. De verdachte stelt dat hij in reactie daarop vervolgens zelf een mes pakte, dat volgens hem voor zijn werk in zijn auto lag. Dat mes lag volgens de verdachte binnen handbereik. Daarmee stak hij [naam] in zijn hals. Nadat [naam] de auto verliet reed de verdachte weg en belde hij vlak daarna de politie om zichzelf aan te geven.
Uit het voorgaande kan in elk geval het volgende worden afgeleid. De verdachte en [naam] hadden een conflict met elkaar, toen zij elkaar ontmoetten hadden zij allebei een mes voorhanden en nadat zij eenmaal samen in de auto zaten hebben zij allebei een mes ter hand genomen. Wie van beiden het initiatief nam om een mes te pakken is niet komen vast te staan omdat de verklaringen van [naam] en de verdachte op dit punt tegenstrijdig zijn. Het dossier biedt verder onvoldoende aanknopingspunten, zoals getuigenverklaringen, die de ene verklaring in doorslaggevende mate (on)geloofwaardiger maken dan de andere. Bij deze stand van zaken moet de rechtbank tot de conclusie komen dat de door de verdachte gestelde noodweersituatie voldoende aannemelijk kan worden geacht.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Nu de rechtbank de door de verdachte geschetste noodweersituatie aannemelijk acht, dient vervolgens te worden beoordeeld of het handelen van de verdachte in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Subsidiariteit
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte in praktijk gebrachte verdediging noodzakelijk was. [naam] zette in het door de verdachte gestelde noodweerscenario immers eerst een mes op de hals/keel van de verdachte. Zij zaten bovendien op dat moment in een kleine auto, waardoor de ruimte beperkt was. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder deze omstandigheden niet van de verdachte worden gevergd dat hij geen, of een minder vergaande verdedigingshandeling zou uitvoeren.
Proportionaliteit
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte tevens als proportioneel worden aangemerkt. Gegeven de hiervoor beschreven omstandigheden, waaronder de geringe manoeuvreerruimte in de auto waarbij de verdachte met een mes werd bedreigd en snel moest handelen, was het door de verdachte in de praktijk gebrachte verdedigingsmiddel, te weten het steken met eveneens een mes, naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig.
Culpa in causa
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld van de verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie. Niet gebleken is dat de verdachte een gewelddadige confrontatie met [naam] heeft uitgelokt door provocatie dan wel dat hij willens en wetens de confrontatie met [naam] heeft gezocht.
Conclusie
Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de bewezenverklaarde poging tot doodslag niet strafbaar is, omdat deze wordt gerechtvaardigd door een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte zal hiervoor dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Nu de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, komt zij niet toe aan een oordeel over de strafbaarheid van de verdachte.

6.De strafoplegging

Zoals reeds overwogen zal de rechtbank de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.604,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 604,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat zij de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem dus geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. M. de Kock-Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.A. Duijm en L.C. Vos, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2024.