ECLI:NL:RBDHA:2024:19805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.29783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot proceskostenveroordeling in asielzaak na inwilliging aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.E. Martinez Linnemann, heeft beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. Op 1 augustus 2024 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft echter aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de minister niet in gebreke is gebleven, aangezien de beslistermijn voor de asielaanvraag van verzoeker was verlengd tot 23 augustus 2024.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dat het verzoek tot proceskostenveroordeling kennelijk ongegrond is. De rechtbank wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 november 2024. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29783
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft dit beroep ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker.
Op 1 augustus 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker door zijn aanvraag alsnog in te willigen.
4. Verzoeker heeft op 6 februari 2023 zijn asielaanvraag digitaal ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
5. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
6. Verzoeker heeft op 6 februari 2023 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 23 maart 2023 heeft verweerder Duitsland verzocht verzoeker op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd op 27 maart 2023. Bij brief van 23 mei 2023 heeft verweerder verzoeker echter medegedeeld dat zijn aanvraag behandeld zal worden in de nationale procedure.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder sinds 23 mei 2023 verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker. Verweerder had met toepassing, met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, in beginsel uiterlijk op 23 november 2023 op de aanvraag moeten beslissen.
8. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.1 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf
1 januari 2023 tot 1 januari 2024 nog negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van verzoeker valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden is verlengd en verweerder uiterlijk op 23 augustus 2024 op de aanvraag moest beslissen. De ingebrekestelling van 3 juni 2024, door verweerder ontvangen op 4 juni 2024, was dan ook prematuur, hetgeen zou hebben geleid tot een niet- ontvankelijk beroep.
9. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
1 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
20 november 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.