In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser, die zowel de Syrische als de Turkse nationaliteit heeft, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 20 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 5 juni 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. Eiser heeft in zijn asielrelaas problemen met de Turkse veiligheidsdiensten en discriminatie vanwege zijn Syrische nationaliteit aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de minister de problemen met de veiligheidsdiensten niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op vervolging loopt. De rechtbank concludeert dat de discriminatie die eiser heeft ervaren niet zo ernstig is dat het zijn functioneren in de maatschappij belemmert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit in stand blijven.