ECLI:NL:RBDHA:2024:198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met focus op zorgvuldigheid en voortvarend handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Poolse nationaliteit, was op 25 december 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de aanhouding en de grondslag van de ophouding, maar de rechtbank oordeelde dat de aanhouding niet als verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding kon worden gekwalificeerd. De rechtbank stelde vast dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn persoonlijke omstandigheden te delen tijdens het gehoor, maar dat hij dit niet had gedaan.

De rechtbank beoordeelde ook de voortvarendheid van de staatssecretaris in de uitzettingsprocedure. Eiser had zijn paspoort overhandigd en er waren dagelijkse vluchten naar Polen, maar de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld. Eiser voerde aan dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, met mr. W. van Loon als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kruk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
Strafrechtelijke aanhouding
2. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding, nu hij is aangehouden na overleg van de Marechaussee met de vreemdelingenpolitie voor een overtreding van de APV. [2]
3. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat eiser is aangehouden wegens verdenking van overtreding van artikel 2:23a van de APV Rotterdam (wildkamperen), nadat hij in een tent in een bospassage in Rotterdam was aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende duidelijk dat sprake is van aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Dat het om een overtreding gaat, doet daar niets aan af. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ophouding
4. Eiser voert aan dat de grondslag van de ophouding onjuist is.
5.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser een paspoort heeft overhandigd aan de verbalisanten en dat duidelijk was dat bij besluit van 29 december 2021 was vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Verweerder heeft daarom terecht artikel 50, derde lid, van de Vw aan de ophouding ten grondslag gelegd.
Gehoor
6.
Eiser voert aan dat het gehoor voorafgaande aan de maatregel onzorgvuldig was, omdat tijdens het gehoor geen vragen zijn gesteld over eisers privé- en gezinsleven.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor in de gelegenheid is gesteld om te verklaren over zijn persoonlijke individuele omstandigheden. Eiser heeft tijdens het gehoor echter niets verklaard over zijn partner of zijn privéleven. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser voert aan dat hij als werkzoekende dan wel werknemer kan worden aangemerkt en dat hij als Unieburger gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer op grond van de Verblijfsrichtlijn. [5] De zware en lichte gronden zijn daarom niet van toepassing en worden dan ook door eiser betwist.
10. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Bij besluit van 29 december 2021, dat in rechte vaststaat, is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser heeft sindsdien zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd, nu hij na zijn vorige gedwongen uitzetting naar Polen vrijwel direct weer is teruggekeerd naar Nederland. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog dat de zware en lichte gronden niet aan hem kunnen worden tegengeworpen. De gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Voortvarend handelen
11. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Ondanks dat eiser zijn paspoort heeft overgelegd en er iedere dag vluchten naar Polen gaan, is eiser nog niet uitgezet.
12.
Nadat eiser op 25 december 2023 in bewaring is gesteld, heeft op 28 december 2023 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden en is op diezelfde datum een vlucht voor eiser aangevraagd. Op 29 december 2023 is een vluchtakkoord ontvangen en op 9 januari 2024 zal eiser worden uitgezet naar Polen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Lichter middel
13. Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Daarbij wijst eiser erop dat hij een vriendin heeft in Rotterdam. De maatregel van bewaring is in strijd met eisers privéleven en niet proportioneel. Ook is onvoldoende rekening gehouden met eisers medische klachten, namelijk een hoge bloeddruk en depressieve gedachten. Deze klachten worden verergerd door het strikte regime in het detentiecentrum.
14.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een risico op onttrekking en belemmering of ontwijking van de uitzettingsprocedure vaststaat. Eiser heeft tijdens het gehoor geen persoonlijke omstandigheden ingebracht op grond waarvan verweerder een lichter middel had moeten opleggen. In de omstandigheid dat eiser pas ter zitting in dit beroep stelt een vriendin te hebben, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. [6]
Verder heeft verweerder eisers medische omstandigheden kenbaar meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Eiser heeft zijn stelling dat zijn medische klachten zijn verergerd niet onderbouwd en ook is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
Ambtshalve toets
15. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene Plaatselijke Verordening.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Richtlijn 2004/38/EG.
6.Tijdens het gehoor op 25 december 2023 en tijdens het vertrekgesprek op 28 december 2023 heeft eiser het niet over een vriendin in Nederland gehad.