ECLI:NL:RBDHA:2024:19799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
22/5513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor werkzaamheden in Meijendel na herstelbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor diverse werkzaamheden in Meijendel. Eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, dat op 19 januari 2022 een omgevingsvergunning had verleend. Eiseres stelde dat het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken verweerder de gelegenheid gegeven om gebreken in het besluit te herstellen. In het herstelbesluit van 2 augustus 2024 heeft verweerder de geconstateerde gebreken hersteld, maar eiseres bleef van mening dat het besluit niet aan de vereisten voldeed, met name op het gebied van archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder zich op de adviezen van deskundigen heeft mogen baseren. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar het herstelbesluit ongegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, wat betekent dat de werkzaamheden in [gebied] mogen worden uitgevoerd. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: J.A.C. d’Engelbronner-Huizinga),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] N.V. uit Zoetermeer ( [derde-partij] ),
(gemachtigde: mr. M. West)

Procesverloop

In het besluit van 19 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het verrichten van diverse werkzaamheden in [gebied] .
In het besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Partijen zijn hier verschenen of hebben zich doen vertegenwoordigen.
Bij tussenuitspraak van 15 mei 2024 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
In een tweede tussenuitspraak van 24 juni 2024 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot twaalf weken na verzending van de eerste tussenuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de eerste tussenuitspraak op 2 augustus 2024 een herstelbesluit genomen.
[derde-partij] heeft schriftelijk gereageerd op het herstelbesluit.
In een derde tussenuitspraak van 20 september 2024 heeft de rechtbank de termijn die zij eiseres heeft gegeven om te reageren op het herstelbesluit verlengd tot en met 8 oktober 2024.
Eiseres heeft een schriftelijke zienswijze en nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft op 22 oktober 2024 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en partijen medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 15 mei 2024. De rechtbank blijft bij al wat zij in die tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
1.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit kan herstellen door alsnog een advies van de commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) of een andere door verweerder aangewezen deskundige te overleggen, waaruit blijkt dat deze de effecten van realisatie van de speeltuin op de cultuurhistorische waarden van het gebied heeft beoordeeld en akkoord heeft bevonden. Daarnaast dient verweerder een advies van de daartoe bevoegde deskundige te overleggen waaruit volgt dat de vergunde aanlegwerkzaamheden voldoen aan de voorwaarden van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” uit het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2015” (het bestemmingsplan). Tot slot dient verweerder een advies te overleggen van zijn adviseur waaruit blijkt dat de vergunde aanlegwerkzaamheden in overeenstemming zijn met de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 3” uit het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar – Panden, Objecten en archeologie” (het paraplubestemmingsplan).
1.2.
Met het herstelbesluit heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en aangevuld. Het beroep van eiseres is, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit.
Overgangsrecht Omgevingswet
2. Eiseres stelt dat herstelbesluit na 1 januari 2024 is genomen, en vraagt zich af of ten aanzien van het herstelbesluit de Omgevingswet van toepassing is.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in dit geval van toepassing blijft, omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning dateert van vóór 1 januari 2024. De Wabo blijft in dat geval van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. Dit staat in artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet. Dat betekent dat de Wabo ook van toepassing is op het herstelbesluit.
Het herstelbesluit
3
.In het herstelbesluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat door het realiseren van de speeltuin en de vergunde aanlegwerkzaamheden geen sprake is van een onevenredige aantasting van de in artikel 53 van het bestemmingsplan genoemde cultuurhistorische waarden. Dit volgt volgens verweerder uit het bij het herstelbesluit gevoegde schriftelijke advies van 31 juli 2024 met als titel “Beoordeling cultuurhistorische waarden omgevingsvergunning diverse werkzaamheden bezoekerscentrum “ [bezoekerscentrum] ” [gebied] ” van mr. drs. E.H. Mattie, adviseur cultureel erfgoed bij M&dM. Verder blijkt volgens verweerder uit het schriftelijk advies van 1 augustus 2024 van de archeologisch adviseur van de gemeente, dat door het realiseren van de speeltuin en de vergunde aanlegwerkzaamheden geen sprake is van een aantasting van archeologische waarden. Ten slotte heeft verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 1, van de Wabo, in samenhang van artikel 4.3 van het paraplubestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van de bouwregels uit artikel 4.2.1 van het paraplubestemmingsplan. Die afwijking is volgens verweerder nodig omdat bij het plaatsen van de speeltoestellen bodemingrepen nodig zijn die dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld en artikel 4.2.1, aanhef en onder b, van het paraplubestemmingsplan dergelijke ingrepen verbiedt.
Beoordeling van het herstelbesluit
4. Eiseres betoogt dat verweerder zich niet op het archeologisch advies heeft mogen baseren, omdat dit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en onjuiste conclusies bevat. Zij voert aan dat in het archeologisch advies ten onrechte is geconcludeerd dat veldonderzoek niet nodig is. Het advies voldoet volgens eiseres niet aan de vereisten die aan een bureauonderzoek worden gesteld in de Bodemrichtlijn en Bijlage 7 bij het paraplubestemmingsplan. Een bureauonderzoek moet volgens eiseres een minimumaantal informatiebronnen bevatten, zoals deze vermeld zijn in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Een deel van die vereiste informatiebronnen ontbreekt in het advies. Ook is naar de mening van eiseres vereist dat alle relevante archeologische vondsten worden vermeld in het advies. Er zijn echter slechts drie eerdere archeologische vondsten in het advies vermeld. Verder bevat het advies volgens eiseres een verkeerde taalkundige interpretatie van een eerdere Archis vondst. Op de beoogde locatie van de waterspeeltuin dient volgens eiseres veldonderzoek te worden uitgevoerd, omdat dit een nog niet eerder onderzocht terrein is met een hoge archeologische verwachting.
4.1.
Het advies van de archeologisch adviseur bevat een feitelijke en historische beschrijving van het betrokken gebied. Aan de hand van landschappelijke en historische gegevens – waaronder de resultaten van drie eerdere archeologische onderzoeken in de omgeving – wordt in het advies een inschatting gemaakt van de te verwachten archeologische waarden in het gebied. De conclusie van de archeologisch adviseur luidt:
“Op basis van de bekende lithostratigrafie, archeologische onderzoeken en de reeds bekende bodemverstoring concludeer ik dat er bij werkzaamheden op de projectlocatie pas schade aan de eventueel betrokken archeologische waarden zal ontstaan vanaf een diepte van 145 cm -mv.
Omdat vier betrokken werkzaamheden (plaatsen van de speeltuin, kabels en leidingen, bebording en verharding) beduidend minder diep reiken dan 145 cm -mv en één van de werkzaamheden (plaatsen twee half-ondergrondse afvalcontainers) niet dieper reikt dan 140 cm -mv, worden die bodemingrepen niet als schadelijk gezien voor de eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden op de projectlocatie. De voorgenomen ingrepen zullen aldus de bodem óf zeer ondiep óf in zeer beperkte mate dieper verstoren. Aanvullend archeologisch onderzoek voorafgaand aan de geplande werkzaamheden wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd wordt dat de archeologische verwachtingswaarden met dit document in voldoende mate zijn vastgesteld en dat geen andere archeologische (onderzoek)vervolgstappen nodig zijn, omdat er geen raakvlakken zijn met de archeologie. Daarom wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven op het gebied van archeologie.”
4.2.
In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op dit advies heeft mogen baseren. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het archeologisch advies niet aan de hieraan te stellen eisen voldoet. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat artikel 4 van het paraplubestemmingsplan vereist dat een schriftelijk archeologisch advies wordt ingewonnen, maar dat uit dit artikel – noch uit enige andere bepaling uit het paraplubestemmingsplan – niet volgt dat dit advies moet voldoen aan alle door eiseres genoemde eisen die gelden voor een archeologisch bureauonderzoek zoals bedoeld in bijlage 7 bij de toelichting bij het bestemmingsplan. Het advies van de archeologisch adviseur is duidelijk en de door hem getrokken conclusies zijn navolgbaar. Eiseres heeft geen advies van een deskundige overgelegd dat twijfel zaait over de juistheid van deze conclusies. Op basis van dit advies heeft verweerder zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het realiseren van de speeltuin en de vergunde aanlegwerkzaamheden niet zullen leiden tot aantasting van archeologische waarden.
Het betoog slaagt niet.
5. Met betrekking tot het cultuurhistorisch advies van bureau M&dM betoogt eiseres dat uit de cultuurhistorische waarderingskaart van [plaatsnaam] blijkt dat het plangebied een zeer hoge waarde heeft. De cultuurhistorische bescherming geldt volgens eiseres voor het totale gebied. In het advies van M&dM ontbreekt naar de mening van eiseres de belangenafweging zoals bedoeld in artikel 53.2.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan en artikel 6.2, aanhef en onder b van het paraplubestemmingsplan. Ook wordt volgens eiseres niet voldaan aan artikel 6.2, aanhef en onder e van het paraplubestemmingsplan.
5.1.
Het cultuurhistorisch advies van M&dM bevat, onder verwijzing naar bijlage 6 bij het bestemmingsplan en het daarin genoemde rapport “cultuursporen in het duin”, een inventarisatie van de cultuurhistorische waarden in het betrokken gebied. De opsteller van het advies concludeert dat deze cultuurhistorische waarden door de aangevraagde werkzaamheden niet onevenredig verstoord zullen worden en dat daarom geen sprake is van strijd met de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” uit het bestemmingsplan.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op de juistheid van het cultuurhistorisch advies heeft mogen afgaan. Eiseres heeft geen rapport van een deskundige overgelegd waarmee de conclusies uit het cultuurhistorisch advies in twijfel worden getrokken. Verder is niet gebleken dat het advies van M&dM niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft verweerder mogen aannemen dat de aanlegwerkzaamheden de cultuurhistorische waarden in het gebied niet onevenredig aantasten, zodat deze konden worden vergund. Ook met betrekking tot de plaatsing van de speeltoestellen heeft verweerder mogen aannemen dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, zodat deze plaatsing geen strijd oplevert met artikel 53 van het bestemmingsplan. In de tussenuitspraak van 15 mei 2024 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de plaatsing van de speeltoestellen voldoet aan artikel 3, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat – nu is vast komen te staan dat de plaatsing van de speeltoestellen geen strijd oplevert met het bestemmingsplan – voor het plaatsen van de speeltoestellen geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ was vereist. De verwijzing naar artikel 53.2.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan, kan eiseres reeds daarom niet baten. Die bepaling heeft betrekking op bouwwerken waarvoor wél een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is vereist. Het door eiseres aangehaalde artikel 6.2 van het paraplubestemmingsplan betreft de bestemming “Waarde – Cultuurhistorie- karakteristieke of beeldbepalende zaak”. Die bestemming rust niet op de gronden waarop de werkzaamheden zijn voorzien, zodat dit artikel in deze zaak niet van toepassing is. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
6. Gelet op de in de tussenuitspraak van 15 mei 2024 geconstateerde gebreken, is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond. Omdat verweerder met het herstelbesluit de gebreken in het bestreden besluit heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand laten. Dat betekent dat de werkzaamheden in [gebied] waarop het bestreden besluit betrekking heeft, mogen worden uitgevoerd.
6.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6.2.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- verklaart het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
De rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.