ECLI:NL:RBDHA:2024:19796
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De minister heeft de aanvraag op 2 mei 2024 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening. De minister heeft in een verweerschrift gereageerd op het verzoek, maar heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 november 2024 behandeld, waarbij partijen zich afgemeld hebben voor de zitting. Verzoeker heeft tevens verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat, wanneer er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van onmiddellijke spoed. In dit geval zijn de belangen van verzoeker en verweerder afgewogen.
De minister heeft in een brief van 30 oktober 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beslist dat de werking van het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat verzoeker voorlopig niet mag worden uitgezet. De voorzieningenrechter wijst de voorlopige voorziening toe en verbiedt de uitzetting tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 18 november 2024.