ECLI:NL:RBDHA:2024:19773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/09/657069 / FA RK 23-8393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, vaststelling co-ouderschapsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 8 juni 2009 in Den Haag zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De partijen hebben drie minderjarige kinderen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014, [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018, en [minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw zal zijn, terwijl [minderjarige 3] bij de man zal verblijven. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen iedere dinsdag uit school tot zaterdag 10.00 uur bij de man zijn en van zaterdag 10.00 uur tot dinsdag naar school bij de vrouw. De rechtbank heeft de man verplicht om aan de vrouw een kinderalimentatie van € 99,- per maand per kind te betalen, met ingang van de datum van de beschikking. Daarnaast is het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toegekend, omdat de vrouw het huurrecht alleen wenst om een andere woning te zoeken. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de BMW aan de man wordt toegedeeld onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8393 (scheiding) / FA RK 24-1727 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/657069 (scheiding) / C/09/662707 (verdeling)
Datum beschikking: 18 november 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 14 november 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C. Orman-Bakirhan te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Harmankaya te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 14 december 2023 namens de vrouw;
  • het bericht van 20 december 2023, met bijlage, namens de vrouw;
  • het bericht van 2 januari 2024, met bijlagen, namens de vrouw;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken, namens de man;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, namens de vrouw;
  • de e-mail van 13 maart 2024 namens de vrouw;
  • de e-mail van 20 maart 2024 namens de man;
  • de brief van 9 oktober 2024, met bijlagen, namens de vrouw;
  • het bericht van 10 oktober 2024, met bijlagen, namens de man;
  • het bericht van 11 oktober 2024, met bijlage, namens de vrouw.
Op 21 oktober 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2009 in [plaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 23 januari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 3] voorlopig aan de man worden toevertrouwd;
  • [minderjarige 2] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • ten aanzien van de zorgregeling en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning de volgende regeling geldt:
- de man draagt de zorg voor de kinderen in de echtelijke woning iedere dinsdag uit school tot zaterdag 10.00 uur, waarbij de vrouw de woning op dinsdag om 15.00 uur dient te verlaten en tot zaterdag 10.00 uur verder niet meer te betreden;
- de vrouw is samen met de kinderen in de echtelijke woning op de momenten dat de man niet de zorg heeft voor de kinderen, de man dient op deze momenten de woning te verlaten en verder niet meer te betreden;
- de man, met ingang van 23 januari 2024, aan de vrouw een voorlopige kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] van € 64,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt om echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
-
primair:vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
subsidiair:vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen conform punten 16 t/m 18 van het verzoekschrift;
  • vaststelling van een zorgregeling tussen de man en de kinderen conform punten 19 t/m 21 van het verzoekschrift;
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 227,- per maand, bij vooruitbetaling voor de 25e van de maand aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum van het verzoekschrift, althans een bijdrage en ingangsdatum zoals de rechtbank in goede justitie wenst te bepalen;
  • toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
  • bevel aan partijen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijksgemeenschap conform punten 24 t/m 26 van het verzoekschrift, dan wel de verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten conform punten 24 t/m 26 van het verzoekschrift, althans rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang, te voorzien in de verdeling van de huwelijksgemeenschap en zelf de verdeling vast te stellen;
  • althans een zodanig beschikking af te geven als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer – onder referte voor het verzoek tot echtscheiding – welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van (naar de rechtbank begrijpt) de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;
  • vaststelling van een zorgregeling waarbij de kinderen iedere vrijdagmiddag tot en met zondagavond bij de vrouw zijn, met verdeling van de vakanties en (islamitische) feestdagen bij helfte;
  • toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap conform (naar de rechtbank begrijpt) punten 21 t/m 27 van het verweerschrift;
  • althans een zodanige beschikking af te geven als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat het de ouders niet lukt om samen afspraken te maken, omdat zij van mening verschillen over de hoofdverblijfplaats en de invulling van de zorgregeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat het gedurende de procedure niet mogelijk is geweest een door beide ouders getekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv. Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en zij verzoeken beiden om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Zorgregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. De vrouw en de man willen allebei het liefst een co-ouderschapsregeling. Zij zijn het echter niet eens over de invulling van die regeling, omdat zij allebei de kinderen vier dagen bij zich willen hebben. De man heeft op de zitting voorgesteld om de huidige regeling voort te zetten, waarbij de kinderen van dinsdag uit school tot zaterdagochtend bij de man zijn. De man staat ook open voor een regeling waarbij de kinderen de ene week drie nachten bij hem zijn en de andere week vier nachten. Voor hem is het belangrijk om op vrijdagavond met de kinderen te zijn, omdat zij dan een vaste filmavond hebben. De vrouw kan niet met voortzetting van de huidige regeling instemmen, omdat zij op zoek is naar werk en daarvoor minstens vier dagen per week beschikbaar wil zijn. Zij heeft een regeling voorgesteld waarbij de kinderen iedere week bij haar zijn van donderdag uit school tot maandagochtend. Daarbij vindt de vrouw het geen probleem als de kinderen op vrijdagavond bij de man zijn.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat de huidige zorgregeling haar zoektocht naar een baan belemmert, omdat in zowel die regeling als haar eigen voorstel de kinderen één volledige werkdag bij de vrouw zijn. Daarmee blijven er in beide gevallen nog vier doordeweekse dagen over waarop de vrouw kan werken. Daarnaast zijn de kinderen inmiddels aan de huidige regeling gewend. De rechtbank acht het in hun belang dat deze regeling wordt voortgezet en zal deze daarom vaststellen. Op de zitting hebben partijen aangegeven dat de huidige birdnesting-regeling in stand kan blijven totdat de partij die niet het huurrecht krijgt eigen woonruimte heeft.
Met betrekking tot de vakanties en (islamitische) feestdagen zijn partijen op de zitting overeengekomen dat deze in onderling overleg bij helfte worden verdeeld. De rechtbank zal dit vaststellen. De vrouw heeft aangegeven dat zij graag voor bijzondere gevallen, zoals wanneer zij op bedevaart wil, een andere regeling wenst. De man wil niet dat daarvoor nu al een regeling wordt vastgesteld. Aangezien de vrouw hierover geen concrete plannen heeft voorgelegd, kan de rechtbank hier geen uitspraak over doen. De rechtbank laat het aan partijen om hierover afspraken te maken.
Hoofdverblijfplaats
De rechtbank overweegt dat nu er sprake is van co-ouderschap, de hoofdverblijfplaats van de kinderen een administratieve vaststelling is. De vrouw stelt dat zij alleen een urgentieverklaring en passende woonruimte kan krijgen met voldoende slaapkamers als de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij haar wordt bepaald. De man betwist dit en geeft aan dat de vrouw al een grotere woning kan krijgen als de hoofdverblijfplaats van twee kinderen bij haar wordt bepaald. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, heeft de vrouw haar stelling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen verdelen over partijen, omdat dit het beste aansluit bij co-ouderschap. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om de hoofdverblijfplaats van twee van de kinderen bij de vrouw vast te stellen, omdat dit haar zoektocht naar een passende woning in de buurt van Den Haag vergemakkelijkt. De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw vaststellen en die van [minderjarige 3] bij de man.
Kinderalimentatie
De vrouw verzoekt een kinderalimentatie van € 227,- per maand. De rechtbank stelt voorop dat, aangezien de hoofdverblijfplaats van twee van de drie kinderen bij de vrouw wordt vastgesteld, de kinderalimentatie alleen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt berekend.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal in redelijkheid als ingangsdatum de datum van deze beschikking hanteren.
Behoefte
De vrouw en de man zijn het erover eens dat, conform de berekening in de voorlopige voorzieningenprocedure, de behoefte van de kinderen in 2023 € 483,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte voor de kinderen € 513,- per maand, te weten
€ 171,- per maand per kind. De totale behoefte voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen bedraagt daarmee € 342,- per maand.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de vrouw en de man worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen moet volgens de aanbevelingen uit het rapport 2024 in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 2.065,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een uitkering van € 1.308,- bruto per maand, zoals blijkt uit de overgelegde uitkeringsspecificaties Participatiewet van juli en augustus 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.801,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Bij een NBI van € 0,- tot € 2.065,- per maand wordt de draagkracht bepaald op een vast bedrag uit de draagkrachttabel, afhankelijk van de hoogte van het NBI. Omdat het NBI van de vrouw tussen € 0,- en € 1.815,- valt, zal de rechtbank met toepassing van de draagkrachttabel (2024) een draagkracht van € 50,- per maand voor de vrouw in aanmerking nemen.
Draagkracht man
Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de financiële draagkracht van de man wordt uitgegaan van een inkomen van € 37.871,- per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2023. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.331,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 743,- per maand, te weten
70% x [3.331 - (0,3 x 3.331 + 1.270)].
De man voert een draagkrachtverweer en verzoekt rekening te houden met de aflossing op een vijftal schulden, te weten € 50,- per maand aan zorgtoeslag 2021, € 35,- per maand aan zorgtoeslag 2022, € 50,- per maand aan huurtoeslag 2021, € 55,- per maand aan huurtoeslag 2022 en € 113,59 per maand aan studieschuld bij DUO.
De rechtbank overweegt als volgt. Met betrekking tot de aflossing op de te veel ontvangen toeslagen in 2021 is in de voorlopige voorzieningenprocedure rekening gehouden met een aflossing van € 50,- per maand op een totale schuld van € 109,- voor de zorgtoeslag en een aflossing van € 50,- per maand op een totale schuld van € 401,- voor de huurtoeslag. Gelet op de hoogte van de schulden en het gegeven dat de beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure tien maanden geleden is gewezen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze schulden inmiddels zijn afgelost.
Gelet op wat hierna ten aanzien van de schulden voor de toeslagen in 2022 wordt overwogen in het kader van de verdeling, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het restant van deze schulden voor rekening van de man komt. De rechtbank zal daarom ook met deze schulden geen rekening houden.
Met betrekking tot de studieschuld stelt de vrouw dat deze schuld verwijtbaar is, omdat de man zijn opleiding niet in tien jaar heeft gehaald. Volgens haar moet deze schuld daarom volledig voor zijn rekening komen. De man betwist dat de schuld verwijtbaar is en geeft aan dat hij zijn bachelor wel binnen tien jaar heeft gehaald. Volgens hem is de schuld ontstaan door extra te lenen tijdens het huwelijk, welk geld is gebruikt voor het huishouden. Dit is door de vrouw niet betwist. De rechtbank ziet daarom aanleiding om rekening te houden met de aflossing op de studieschuld. Daarbij merkt de rechtbank op dat, gelet op wat hierna ten aanzien van deze schuld wordt overwogen in het kader van de verdeling, op het moment dat de man in het kader van deze aflossing een beroep gaat doen op een regresrecht, er een nieuwe kinderalimentatieberekening moet worden gemaakt.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de draagkracht van de man zal worden bepaald op 70% x [3.331 - (0,3 x 3.331 + 1.270 + 114)], zijnde € 664,- per maand.
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 50,- + € 664,- =) € 714,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar rato van zijn draagkracht (€ 664,- / € 714,- x € 342,- =) € 318,- per maand.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vastgestelde co-ouderschapsregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 120,- per maand (35% van
€ 342,-). De door de man te betalen kinderalimentatie zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van € 198,- per maand, te weten € 99,- per maand per kind voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Huurrecht
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. De vrouw verzoekt het huurrecht, maar geeft daarbij aan dat zij niet in de woning wil blijven wonen vanwege traumatische ervaringen. Zij wil het huurrecht om vanuit de echtelijke woning een andere woning te zoeken. De man verzoekt ook het huurrecht en geeft aan wel in de woning te willen blijven. Bij die stand van zaken acht de rechtbank het het meest redelijk om het huurrecht aan de man toe te kennen. Anders zouden beide partijen op zoek moeten naar een andere woonruimte, wat in de huidige woningmarkt lastig is. Daarbij komt dat wanneer de man in de echtelijke woning blijft, de kinderen een deel van de tijd in de voor hen vertrouwde woning kunnen blijven, wat ook in hun belang is. De rechtbank zal daarom het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toekennen.
Verdeling
De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdag] 2009 in [plaats] . Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. De vrouw en de man zijn vóór 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de huwelijksgemeenschap volgens artikel 1:100 BW bij helfte tussen de vrouw en de man wordt verdeeld.
Peildatum
Als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 14 november 2023. Voor de waardering geldt – voor zover de vrouw en de man niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
Volgens partijen behoren de volgende zaken tot de huwelijksgemeenschap:
de BMW met kenteken [kenteken] ;
inboedel;
goudgeld;
schulden.
Ad. a) BMW met kenteken [kenteken]
De vrouw en de man zijn het erover eens dat de BMW aan de man wordt toegedeeld aan de man, met verrekening van de helft van de waarde van € 8.346,34 met de vrouw, te weten
€ 4.173,17. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad. b) inboedel
De man wil de inboedel bij helfte verdelen. De vrouw wil dat de inboedel aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de helft van de waarde aan haar betaalt. Op de zitting heeft de vrouw niet kunnen aangeven hoe deze waarde moet worden bepaald. De rechtbank zal daarom bepalen dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld in onderling overleg.
Ad. c) goudgeld
De vrouw stelt dat zij bij de bruiloft € 8.000,- aan goud geschonken heeft gekregen. Naar Turkse gebruiken komt het goudgeld aan de vrouw toe. Dit goudgeld hebben partijen geïnvesteerd in de onderneming van de man. Een bedrag van € 3.000,- is besteed aan een opleiding van de vrouw. Volgens de vrouw had de man beloofd het goudgeld zo spoedig mogelijk aan haar terug te betalen, maar dat is niet gebeurd. De vrouw wil daarom nog
€ 5.000,- van de man ontvangen.
De man bevestigt dat een deel van goudgeld is geïnvesteerd in zijn onderneming. Hij stelt echter dat hij anderhalf jaar daarna zijn aandeel in die onderneming heeft verkocht en dat met de opbrengst daarvan de auto is gekocht en gemeenschapsschulden zijn afgelost. De man betwist verder dat het goudgeld aan de vrouw toekomt. Volgens de man valt het goudgeld in de huwelijksgemeenschap.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de betwisting door de man, de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. De rechtbank zal daarom dit verzoek afwijzen.
Ad. d) schulden
De man stelt dat partijen huwelijkse schulden hebben die hij maandelijks aflost. Hij meent dat deze bij helfte verdeeld moeten worden. Het gaat om te veel ontvangen huurtoeslag en zorgtoeslag van 2021 en 2022 en om zijn studieschuld van € 23.971,41 bij DUO. Volgens de man is zijn studieschuld ontstaan door extra te lenen tijdens het huwelijk, welk geld is gebruikt voor het huishouden. De man meent dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden.
De vrouw is van mening dat er geen rechtvaardiging is om te bepalen dat zij voor de helft draagplichtig is voor de studieschuld van de man. Dat is volgens haar een persoonlijke schuld. Daarnaast heeft de man verwijtbaar gehandeld met betrekking tot zijn studieschuld, omdat hij heeft nagelaten om zijn opleiding binnen tien jaar af te ronden. Verder heeft de vrouw ook een studieschuld van € 4.894,25 bij DUO, welke volgens haar verdeeld moet worden tussen partijen. Ten aanzien van de belastingschulden geeft de vrouw aan dat alle correspondentie daarvoor door de man werd afgehandeld. Volgens de vrouw was de man op de hoogte van het feit dat hij geen recht had op de toeslagen die hij heeft aangevraagd, waardoor de vrouw meent dat de man verantwoordelijk moet zijn voor de aflossing hiervan.
De rechtbank overweegt allereerst dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Voorop staat bovendien dat het niet mogelijk is door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikelen 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen moet ieder van hen voor de helft bijdragen in de schuld tenzij daarover anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW). Als één van partijen, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW).
Ten aanzien van de studieschuld van de man ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat deze schuld verwijtbaar is, gelet op de onbetwiste verklaring van de man hoe deze schuld is ontstaan. Ten aanzien van de studieschuld van de vrouw ziet de rechtbank, anders dan de man, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de vrouw overgelegde overzicht van DUO. Met betrekking tot de schulden voor de toeslagen van 2021 heeft de rechtbank in het kader van de kinderalimentatie al aangegeven ervan uit te gaan dat deze schulden inmiddels zijn afgelost.
De rechtbank overweegt dat beide studieschulden en de schulden voor de toeslagen van 2022 huwelijkse schulden zijn. Zij zijn tijdens het huwelijk ontstaan en vallen in de huwelijksgemeenschap. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 8 juni 2009 in Den Haag;
*
stelt vast dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
stelt vast dat de minderjarige:
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
*
stelt de volgende zorgregeling vast:
  • de kinderen zijn iedere dinsdag uit school tot zaterdag 10.00 uur bij de man;
  • de kinderen zijn van zaterdag 10.00 uur tot dinsdag naar school bij de vrouw,
waarbij geldt dat de omgang met de kinderen in de echtelijke woning plaatsvindt, totdat de vrouw een eigen woonruimte heeft gevonden;
- de vakanties en (islamitische) feestdagen worden bij helfte gedeeld, in onderling overleg;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van deze beschikking, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 99,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man, met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, de huurder zal zijn van de woonruimte aan de
[adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
*
stelt de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
  • de BMW met kenteken [kenteken] wordt aan de man toegedeeld, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw, te weten € 4.173,17;
  • de inboedel wordt bij helfte gedeeld in onderling overleg;
*
bepaalt dat partijen ten aanzien van de studieschulden en de schulden voor de te veel ontvangen toeslagen in 2022 in de onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn;
*
verklaart deze beschikking– met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 18 november 2024.