In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, de minister van Asiel en Migratie, had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 27 september 2024, waarin het beroep van de geopposeerde gegrond was verklaard. De geopposeerde had een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank had de opposante een beslistermijn van vier weken opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 7.500,-.
In het verzet oordeelt de rechtbank dat het verzet gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 15 maanden voor de asielaanvraag van de geopposeerde was verstreken, en dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag vanaf 18 mei 2023. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan, omdat de beslistermijn niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de buiten-zittinguitspraak vernietigd en het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voor de eerdere uitspraak.
De rechtbank heeft de geopposeerde ook veroordeeld in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.