ECLI:NL:RBDHA:2024:19763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/09/672094 / FA RK 24-6425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en voorlopige kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door mr. M.T. Wernsen, verzocht om wijziging van de zorgregeling en om een voorlopige kinderalimentatie van € 300,- per kind per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. T.Y. Tsang, voerde verweer en vroeg om een hogere kinderalimentatie van € 500,- per kind per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat er na de eerdere beschikking van 10 november 2023 sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor de zorgregeling aangepast moest worden. De rechtbank heeft de man voorlopig gerechtigd verklaard om de minderjarigen elke zaterdag van 09.30 uur tot 15.00 uur in de woning van de vrouw te zien, zolang hij geen eigen woonruimte heeft. Zodra de man wel over een eigen woonruimte beschikt, is er een regeling waarbij de kinderen om de week van zaterdag 10.00 uur tot maandag voor school bij de man zijn. De rechtbank heeft ook de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 500,- per maand per kind, ingaande op 1 september 2024, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De verzoeken van de vrouw voor partneralimentatie werden afgewezen, omdat de man na betaling van de kinderalimentatie geen draagkracht meer had voor partneralimentatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-6425
Zaaknummer: C/09/672094
Datum beschikking: 26 november 2024

Voorlopige voorzieningen

Beschikkingop het op 6 september 2024 ingekomen en op 30 oktober 2024 gewijzigd verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T. Wernsen te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.Y. Tsang te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met productie 1;
  • het F9-formulier van 30 oktober 2024, met bijlagen (producties 2 tot en met 9), van
de zijde van de man;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift.
Op 5 november 2024 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts was aanwezig een tolk in de Engelse taal:
A. Jamal Abdilahi.
De rechtbank heeft op 4 november 2024 met de minderjarigen [de minderjarige 1] Manalo en [de minderjarige 2] Manalo gesproken.

Verzoek en verweer

De zorgregeling
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 november 2023 is bepaald dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] , en
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te ’ [geboorteplaats] ,
bij zich te hebben:
  • zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft: iedere middag in de echtelijke woning die door de vrouw wordt bewoond;
  • zodra de man een eigen woonruimte heeft:
  • in ieder geval iedere week op zaterdag van 10.00 uur tot na het avondeten;
  • als de kinderen eraan toe zijn: ieder weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de overnachtingen afhankelijk van de wensen van de kinderen worden georganiseerd.
De man verzoekt
I voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank:
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vaststelt waarbij de man voorlopig gerechtigd is om de kinderen bij zich te hebben:
zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft:
  • iedere middag in de woning van de vrouw, of elders als de moeder thuis is;
  • ieder eerste weekend van de maand van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur, als de man voor dat weekend een vakantiebestemming heeft kunnen reserveren, dan wel een ander weekend in overleg af te spreken;
  • maximaal de helft van de vakanties, voor zover de man een vakantiebestemming heeft kunnen vinden;
  • gedurende 5 weken in de zomervakantie van 2025, ter compensatie van de verdeling van de zomervakantie 2024, en
zodra de man een eigen woonruimte heeft:
- ieder weekend van vrijdag uit school tot maandag voor school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen en gedurende 5 weken in de zomervakantie van 2025, ter compensatie van de wijze van verdeling van de zomervakantie 2024;
II te bepalen dat hij voorlopig € 300,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen aan de moeder, steeds voor de eerste van de maand te voldoen, met ingang van 1 september 2024;
III een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de vrouw zelfstandig te bepalen dat voorlopig:
- er een omgangsregeling zal zijn van om de week van zaterdag tot en met maandag voor school, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen en gedurende vijf weken in de zomervakantie van 2025, ter compensatie van de wijze van verdeling van de zomervakantie 2024;
- de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 500,- per maand per kind per vooruit betaling zal voldoen;
- de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.000,- per maand per vooruitbetaling zal voldoen;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

De zorgregeling
De man doet zijn verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking zijn gewijzigd. Hij stelt daartoe dat hij de kinderen niet elke dag in de woning van de vrouw ziet, zoals door de rechtbank heeft vastgesteld voor de periode dat hij nog geen eigen woonruimte heeft, en dat het voorkomt dat de kinderen andere afspraken of plannen hebben waardoor hij hen niet kan zien.
De vrouw heeft het voorgaande bevestigd en aangevoerd dat de kinderen niet altijd de behoefte hebben om hun vader te zien. [de minderjarige 1] is dan druk bezig is met school en drie keer per week heeft zij huiswerkbegeleiding, waarnaast zij ook elke week door de weeks basketbalt en volleybalt. Op zaterdag is er ook volleybaltraining, van 12.00 uur tot 14.30 uur. De agenda van [de minderjarige 1] is daardoor te vol om ook iedere dag met haar vader door te brengen. [de minderjarige 2] gaat volgend schooljaar naar de middelbare school en heeft schooltoetsen waarvoor zij moet leren, daarnaast heeft ook zij buitenschoolse activiteiten.
De rechtbank van oordeel dat er na het nemen van de beschikking van 10 november 2023 sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden waardoor de zorgregeling gewijzigd kan worden en de man derhalve in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling kan worden ontvangen.
Immers, uit het gesprek met de kinderen en ook ter zitting is de rechtbank gebleken dat de man de middagen met de kinderen niet altijd in de woning van de vrouw doorbrengt, maar dat hij met de kinderen ook de stad in gaat en steeds dingen met hun koopt. De kinderen hebben bij de rechtbank aangegeven dat zij dat niet fijn vinden en dat de frequentie van het contact met de man voor hun veel te hoog is. Ook hebben de kinderen aangegeven dat ze het niet fijn vinden wanneer de ouders in negatieve zin tegen de kinderen over elkaar praten.
Een en ander heeft de rechtbank ter zitting met partijen besproken. Aan partijen is door de rechtbank de vraag voorgelegd wat voor regeling – voor de duur dat de man niet over eigen woonruimte beschikt – meer dan nu het geval is passend voor de kinderen zou kunnen zijn. De rechtbank heeft daarbij aan partijen meegegeven dat het voor kinderen van de leeftijd van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] belangrijk is dat er sprake is van een rustige thuissituatie waarin voldoende tijd is waarin zij kunnen sporten, huiswerk maken en tijd met vrienden door kunnen brengen, dit temeer daar [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] emotioneel nog veel te verwerken hebben.
Partijen hebben hierop vervolgens ter zitting met elkaar afgesproken dat het voor de periode dat de man geen eigen woonruimte heeft, het het beste voor de kinderen is dat een regeling geldt waarbij de man de kinderen elke zaterdag van 09.30 uur tot 15.00 uur in de woning van de vrouw, die dan werkt, bezoekt. Omdat [de minderjarige 1] op zaterdag van 12.00 uur tot 14.30 uur volleybalt zal de man haar in de gelegenheid stellen om dat te doen en zonodig daar naar toe te brengen en ook weer op te halen.
De rechtbank acht hetgeen partijen ter zitting met elkaar hebben afgesproken voor de periode dat de man geen eigen woonruimte heeft in het belang van de kinderen en beslist dienovereenkomstig.
Wanneer de man wel over eigen woonruimte beschikt zijn partijen het er over eens dat de kinderen weekenden bij de man zullen kunnen doorbrengen. De man wenst de kinderen in dat geval elk weekend van vrijdag na school tot maandag voor school bij zich te hebben. De vrouw heeft een regeling voorgesteld waarbij de kinderen om de week van zaterdag tot maandag voor school bij de man zijn. Ter zitting is gebleken dat partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken, zodat de rechtbank een beslissing neemt die haar in het belang van de kinderen het meest geschikt voorkomt. Dat is een regeling zoals door de vrouw voorgesteld en waarbij de kinderen om de week van zaterdag 10.00 uur tot maandag voor school bij de man zijn. Ter zake van de weekendregeling heeft de man (bij monde van zijn advocaat) ter zitting toegezegd dat hij er voor zal zorgen dat [de minderjarige 1] op zaterdag naar volleybal kan blijven gaan en op zondag met haar vrienden naar de kerk. De rechtbank gaat er van uit dat de man die toezegging zal nakomen.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat voor de vakanties en feestdagen een regeling dient te gelden waarbij de kinderen de helft bij de ene en de helft bij de andere ouder en
– wat de feestdagen betreft: in gelijke mate bij beide ouders – doorbrengen. De rechtbank acht die regeling in het belang van de kinderen en beslist dienovereenkomstig.
Waar partijen hebben verzocht om de vaststelling van een compensatie in 2025 aan de man van zijn gemiste zomervakantie met de kinderen in 2024, wijst de rechtbank dat af. Het een jaar later “inhalen” van “gemiste tijd” is niet in het belang van kinderen, die in het heden leven en voor wie, zoals hiervoor is overwogen, een gelijke verdeling van de vakantietijd van belang is.
De kinderalimentatie
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft. Indien de rechtbank onvoldoende inzicht in de situatie van partijen heeft, zal de rechtbank beoordelen wat zij redelijk acht en in dat kader een schatting maken.
De man verzoekt een voorlopige kinderalimentatie van € 300,- per maand per kind vast te stellen, stellende dat hij sinds het uiteengaan van partijen vele kosten van partijen heeft doorbetaald, waaronder de woonlasten ter zake van de echtelijke woning, waarin de vrouw met de kinderen is achtergebleven, en ook diverse vaste lasten van partijen zoals gas, water, elektra, internet, televisie en gemeentelijke en provinciale belastingen. Daarnaast lost hij ook nog schulden van partijen af, zodat zijn draagkracht onvoldoende is om met meer dan
€ 300,- per maand per kind bij te dragen.
De vrouw voert verweer; zij verzoekt een voorlopige kinderalimentatie van € 500,- per maand per kind vast te stellen.
Behoefte
Tussen partijen staat vast dat de kinderen behoefte hebben aan een bijdrage van de man. Partijen laten zich over de hoogte van de kosten van de kinderen niet uit; de rechtbank heeft van partijen geen inzicht gekregen in het inkomen van partijen ten tijde van de samenleving. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de door de vrouw verzochte kinderalimentatie de behoefte van de kinderen niet overschrijdt.
Draagkracht
De vrouw heeft gesteld ongeschoold te zijn en daardoor slechts parttime te kunnen werken waarmee zij thans een inkomen genereert van € 785,76 bruto per maand gemiddeld. Zij erkent dat de man na het uiteengaan van partijen woonlasten en diverse lasten van partijen is blijven betalen, echter vanaf augustus 2024 is dat niet meer het geval. Omdat de man nog staat ingeschreven op het adres van de echtelijke woning, kan de vrouw geen toeslagen aanvragen en de man ontvangt nog de kinderbijslag.
De vrouw stelt dat de man voldoende draagkracht heeft om de door haar verzochte bijdrage te voldoen. Naast het belastingvrije inkomen bij de ambassade van Maleisië van € 2.662,- per maand, verdient de man volgens de vrouw met werk uit zijn onderneming minstens
€ 5.000,- netto per maand, al dan niet bestaand uit contante betaling door klanten aan hem of door betaling van door de man verstuurde facturen aan zijn klanten, aldus de vrouw. Ter staving van haar stelling verwijst de vrouw naar de door de man overgelegde kwartaalfacturen van het bedrijf van de man van respectievelijk 1 januari 2024, 1 april 2024 en 1 juli 2024, en de wijze waarop de man voor zijn bedrijf adverteert.
De man erkent dat hij een belastingvrij inkomen van € 2.662,- per maand bij de ambassade van Maleisië verdient. Uit zijn eigen onderneming, zo heeft hij ter zitting verklaard, verdient hij bij gebrek aan opdrachten nagenoeg niets. De werkzaamheden als vermeld in de door de vrouw overgelegde facturen betreffen werkzaamheden voor zijn (op dit moment) enige opdrachtgever en zien op tuinonderhoud. Van het op de facturen vermelde bedrag stelt de man niet meer dan € 200,-- over te houden.
De rechtbank is gebleken dat uit de door de man overgelegde facturen een factuurbedrag van € 4.725,- per kwartaal, exclusief BTW blijkt. De rechtbank constateert daarmee dat de man in 2024 in elk geval voor een bedrag van € 18.900,- heeft gefactureerd. Dat de man van het gefactureerde bedrag steeds slechts € 200,- overhoudt acht de rechtbank, nu de man heeft nagelaten dit verweer te onderbouwen, niet geloofwaardig. Het had op de weg van de man gelegen om bijvoorbeeld nader uit te leggen en te laten zien welke kosten hij uit het gefactureerde bedrag dient te voldoen. Nu hij dat heeft nagelaten, gaat de rechtbank ervan uit dat de man deze omzet als winst uit onderneming aan zichzelf kan uitkeren en waarover hij conform het Nederlandse belastingstelsel, belasting moet betalen. De rechtbank gaat echter voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man veel meer verdient dan hij doet voorkomen. Het enkele feit dat de man veel adverteert wil immers niet betekenen dat hij daaruit ook inkomen genereert.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het volgende.
Draagkracht vrouw
Nu de vrouw een inkomen geniet dat lager ligt dat het bijstandsniveau, terwijl zij op dit moment geen aanspraak kan maken op toeslagen omdat de man in de basisregistratie personen nog op hetzelfde adres als de vrouw ingeschreven is, kan zij naar het oordeel van de rechtbank ook niet met het minimum van € 25,- per maand per kind bijdragen in de kosten van de kinderen.
Draagkracht man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.662,- netto per maand en een winst uit onderneming van € 18.900,- per jaar, zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank houdt verder rekening met zelfstandigenaftrek, MKB winstvrijstelling en de standaard heffingskortingen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI op € 4.179,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,- zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [4.179 – (0,3 x 4.179 + 1.270)] = € 1.158,- per maand. De rechtbank houdt geen rekening met de door de man gestelde schulden, gelet op de aard van deze voorlopige voorzieningenprocedure en nu hij niet heeft gesteld laat staan onderbouwd, in hoeverre daarop ook daadwerkelijk door hem wordt afgelost. Deze schulden kunnen in de bodemprocedure verder worden betrokken.
Met het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte kinderalimentatie te voldoen.
De rechtbank houdt geen rekening met een zorgkorting, omdat partijen de rechtbank niet hebben geïnformeerd over de behoefte van de kinderen en deze mogelijk hoger is dan de kinderalimentatie als door de vrouw verzocht.
Ingangsdatum
Aangezien de man zelf heeft verzocht als ingangsdatum 1 september 2024 te bepalen, zal de rechtbank daarbij aansluiten.
Partneralimentatie
Behoefte
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 1.000,-- per maand. De rechtbank gaat daarom van dit bedrag uit.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat na betaling van kinderalimentatie door de man, hij geen draagkracht meer heeft voor het voldoen van partneralimentatie. Het verzoek van de vrouw wordt derhalve afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 10 november 2023: bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te ’ [geboorteplaats] en
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] ,
bij zich te hebben:
zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft:
- iedere zaterdag van 09.30 uur tot 15.00 uur in de woning van de vrouw;
zodra de man een eigen woonruimte heeft:
  • om de week van zaterdag 10.00 uur tot maandag voor school;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 1 september 2024, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)van € 500,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2024.