ECLI:NL:RBDHA:2024:19760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.37951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor mvv nareis asiel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Syrische vrouw geboren in 1951, had op 5 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om naar Nederland te reizen voor nareis bij haar kleinzoon. Deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, waarop verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter vroeg om haar te behandelen alsof zij in het bezit was van een mvv. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster en de minister aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een zwaarwegend spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hoewel verzoekster aanvoerde dat zij niet alleen in Syrië kon blijven en medische problemen had, was er geen urgente situatie die haar toegang tot Nederland vereiste voordat de minister op het bezwaar had beslist. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat de omstandigheden van verzoekster niet als bijzonder genoeg werden beschouwd om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Ook het subsidiaire verzoek om de minister een beslistermijn op te leggen werd afgewezen, omdat dit in strijd was met de goede procesorde. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster vrijgesteld was van griffierecht, maar dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37951

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. Bij besluit van 5 augustus 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoekster om aan haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis asiel te verlenen voor verblijf bij haar kleinzoon [naam 1], referent, afgewezen.
1.1.
Verzoekster heeft op 7 augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en op 30 september 2024 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om haar te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv, zodat zij samen met haar familie aan wie wel mvv’s zijn verleend naar de ambassade kan gaan en naar Nederland kan reizen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster, referent en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat de zaak over?
3. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1951 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij woonde al voor de geboorte van referent samen met zijn ouders en sinds de geboorte van referent woont zij samen met referent, zijn ouders en later ook zijn (jongere) zussen en broertje. Verzoekster heeft samen met de ouders van referent, zijn zussen en zijn broertje een mvv-aanvraag gedaan voor verblijf bij referent in het kader van nareis. De aanvraag van verzoekster is afgewezen omdat de minister aanneemt dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen verzoekster en referent en tussen verzoekster en haar andere kleinkinderen (de zussen en het broertje van referent), deze banden zijn volgens de minister alleen niet dusdanig sterk dat scheiding maakt dat zij niet zonder elkaar kunnen functioneren. Tussen verzoekster en de ouders van referent wordt geen gezinsleven aangenomen. De aanvragen van de vader, moeder, (jongere) zussen en het broertje van referent zijn wel toegewezen.
Wat is de strekking van het verzoek?
4. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter primair om de voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om haar te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv. Zij kan dan met haar familie inreizen, zodat zij niet alleen achterblijft in Syrië. Subsidiair heeft de gemachtigde van verzoekster in de slotopmerkingen tijdens de behandeling ter zitting verzocht om de minister een beslistermijn voor de beslissing op bezwaar op te leggen. Het subsidiaire verzoek strekt ertoe dat de minister een beslistermijn wordt opgelegd van vier weken of een naar het oordeel van de voorzieningenrechter passende termijn, onder oplegging van een dwangsom. De minister heeft zich tegen dit subsidiaire verzoek verzet omdat hij meent dat sprake is van strijd met de goede procesorde, omdat hij zich niet op dit verzoek heeft kunnen voorbereiden en daarom niet inhoudelijk kan reageren.
Heeft verzoekster zwaarwegend spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening?
5. De gevraagde voorlopige voorziening heeft geen voorlopig karakter. Dit omdat deze ertoe strekt om de komst van verzoekster naar Nederland mogelijk te maken. Dit moet echter in het kader van de mvv-procedure door de minister beoordeeld worden. Door toewijzing van het verzoek ontstaat de feitelijk situatie die verzoekster met de aanvraag heeft beoogd, terwijl de minister nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van de toewijzing van de voorlopige voorziening zijn in die zin onomkeerbaar waardoor de minister voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om voorlopige voorziening komt daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking. Namelijk in de gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van de minister bij handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in beginsel alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe dwingt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het besluit.
6. Verzoekster voert aan dat zij zwaarwegend spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening omdat zij samen met haar familie naar Nederland wil reizen. De mvv’s zijn bij besluit van 7 augustus 2024 aan de andere familieleden van verzoekster verstrekt. In overleg met de minister wijkt de geldigheid van deze mvv-stickers af van de reguliere termijn van drie maanden. Zij hebben namelijk zes maanden – tot 7 februari 2024 – om de aan hen verstrekte mvv’s bij de Nederlandse ambassade in Beiroet op te halen. Het is echter onwaarschijnlijk dat op het bezwaar van verzoekster wordt beslist voordat de mvv-stickers van haar familieleden hun geldigheid verliezen. Verzoekster stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij de primair gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij niet alleen achter kan blijven in Syrië. Dat kan enerzijds niet omdat zij onderdeel uitmaakt van het gezin, langdurig met hen samenwoont en door het vertrek van de andere familieleden alleen in Syrië achterblijft. Anderzijds kan zij niet alleen achterblijven in Syrië omdat zij vanwege ouderdom, slechte knieën en rugproblemen gezondheidsklachten ervaart en hulp van haar familie nodig heeft.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. Het betoog van verzoekster slaagt niet. Er is in dit geval geen sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De door verzoekster naar voren gebrachte omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als zodanig bijzondere omstandigheden dat haar toegang tot Nederland moet worden verschaft nog voordat de minister op het bezwaar heeft beslist. Verzoekster heeft weliswaar medische problemen (zij heeft last van haar knieën, haar rug en heeft ondersteuning nodig met lopen), maar op dit moment verblijven de familieleden van verzoekster samen met haar in Syrië en is er geen sprake van een urgente situatie. Op voorhand is verder niet komen vast te staan dat een toekomstig vertrek van de familieleden zal leiden tot een situatie die voor verzoekster onhoudbaar zal zijn. Zij ondergaat geen medische behandeling en verder is ook niet gebleken dat de medische problemen van verzoekster zodanig zijn dat zij niet zonder permanente hulp van haar familieleden kan. Daarbij komt dat verzoekster een volwassen vrouw is die haar hele leven in Syrië heeft gewoond. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek af.
8. Het subsidiaire verzoek tot het opleggen van een beslistermijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar onder oplegging van een dwangsom, is voor het eerst gedaan op zitting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt de minister zich terecht op het standpunt dat deze aanvulling van het verzoek in dit geval in strijd is met de goede procesorde. Het subsidiaire verzoek is voor het eerst in de slotopmerkingen ter zitting naar voren gebracht. De minister kon hier op de zitting niet inhoudelijk op reageren. De voorzieningenrechter weegt in dit verband mee dat niet valt in te zien waarom het subsidiaire verzoek niet eerder gedaan had kunnen worden.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Verzoekster is vrijgesteld van de betaling van griffierecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris