ECLI:NL:RBDHA:2024:19745
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In de zaak tussen de verzoeker en de minister van Asiel en Migratie heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan. De verzoeker had een voorlopige voorziening gevraagd naar aanleiding van een besluit van 26 september 2024, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten om zonder zitting uitspraak te doen. In een eerdere mondelinge uitspraak op 21 november 2024, met zaaknummer NL24.37624, had de rechtbank al beslist op het beroep dat verband houdt met dit verzoek om een voorlopige voorziening. Aangezien er al een uitspraak was gedaan, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.