ECLI:NL:RBDHA:2024:19736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
09/162306-24 en 13/337357-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor oplichting, diefstal met valse sleutels en witwassen, gericht op (hoog)bejaarden via babbeltrucs en helpdeskfraude

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen, diefstallen met valse sleutels en witwassen. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het plegen van deze misdrijven in de periode van 14 december 2023 tot en met 14 mei 2024, waarbij hij (hoog)bejaarde slachtoffers benaderde met babbeltrucs en zich voordeed als een medewerker van de politie of bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte en onbekende mededaders op verschillende locaties in Nederland, waaronder Alphen aan den Rijn en Amsterdam, meerdere slachtoffers heeft opgelicht door hen te misleiden en hen te laten geloven dat zij hun waardevolle goederen moesten afgeven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen, waaronder een auto en mobiele telefoons, bevolen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/162306-24 en 13/337357-23 (tul)
Datum uitspraak: 21 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 28 augustus 2024 (pro forma) en 7 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.W. Wurpel naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 7 november 2024 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 november 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Heemskerk, Leiden, Leiderdorp en/of Oostvoorne, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 1] (zaak 1)
- [naam 2] (zaak 2)
- [naam 3] (zaak 6)
- [naam 4] (zaak 7)
- [naam 5] (zaak 8)
- [naam 6] (zaak 9)
- [naam 7] (zaak 10)
- [naam 8] (zaak 14)
- [naam 9] (zaak 16)
- [naam 10] (zaak 19)
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
- een of meer sieraden en/of
- een of meer bankpassen en/of creditcards en/of
- een of meer pincodes en/of
- een of meer telefoons en/of
- contant geld
door
- zich telefonisch voor te doen als een medewerker van een bank/financiële instelling en/of de politie en/of de verzekering
- mede te delen dat
o er iets mis was met de bankrekening en/of
o er geld over was gemaakt naar het buitenland en/of
o er geld van de bankrekening was afgehaald en/of
o er door criminelen bankpassen werden aangevraagd en/of
- aan te geven dat het nodig zou zijn om bankpassen en/of creditcards af te geven aan een medewerker van de bank/financiële instelling die aan de deur zou staan en/of
- aan te geven dat aangevers persoonsgegevens en/of adresgegevens bekend waren geworden bij mogelijke inbrekers en dat het verstandig zou zijn waardevolle goederen, zoals bankpassen, sieraden en/of goud, af te geven aan een medewerker van de bank/financiële instelling of medewerker van de politie die aan de deur zou staan en/of worden van gelijke aard of strekking en/of
- aan te geven dat de juwelen moesten worden getaxeerd voor de verzekering en/of
- aan te geven dat er veel werd ingebroken en dat het verstandig zou zijn waardevolle goederen, zoals sieraden en/of geld mee te geven aan een medewerker van de politie;
2
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2023 tot en met 3 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Leiden, Leidschendam en/of Nieuw-Vennep, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geld, dat aan
- [naam 3] (zaak 6)
- [naam 4] (zaak 7)
- [naam 5] (zaak 8)
- [naam 7] (zaak 10)
- [naam 8] (zaak 14)
- [naam 9] (zaak 16)
- [naam 10] (zaak 19)
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van middels oplichting verkregen bankpassen en pincodes;
3
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amsterdam, ’s-Gravenhage, Heemskerk, Leiden, Leiderdorp en/of Oostvoorne, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, 36.422,30 euro, althans een groot geldbedrag, en/of een grote hoeveelheid sieraden heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit geldbedrag en/of deze sieraden- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De strafzaak tegen de verdachte is onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek genaamd Haspel.
Dat onderzoek is gestart naar aanleiding van een incident op 14 mei 2024, waarbij [naam 1] (hierna: [naam 1] ), ten tijde van het incident 89 jaar oud, werd gebeld door een persoon die zei dat hij van de politie was en dat, vanwege een inbraak in de buurt van de woning van [naam 1] , iemand van de politie bij de woning van [naam 1] langs zou komen om te controleren of alles in orde was. Vervolgens kwam een man bij de woning van [naam 1] . Door het eerdere telefoontje dacht [naam 1] dat deze man van de politie was. Op verzoek van die man heeft [naam 1] haar sieraden en geld tevoorschijn gehaald. De man stopte deze goederen in een tas en zei dat hij de sieraden mee moest nemen om te controleren. Toen [naam 1] haar voordeur voor deze man opendeed, rende de man weg uit de woning van [naam 1] .
De kleinzoon van [naam 1] , die toevallig op dat moment op bezoek kwam bij [naam 1] , zag de man wegrennen en ging achter de man aan. De man stapte buiten als bijrijder in een gereedstaande auto van het merk Volkswagen, type Golf (hierna: de Volkswagen Golf) en deze auto reed vervolgens weg. De kleinzoon van [naam 1] kon bij een passerende auto instappen en de bestuurder van deze auto volgde de Volkswagen Golf. Ondertussen belde de kleinzoon van [naam 1] de politie. De politie kon uiteindelijk de Volkswagen Golf op de fly-over van de snelweg A5 met de A4 staande houden. De twee inzittenden in de Volkswagen Golf werden vervolgens aangehouden. De bestuurder bleek [de medeverdachte] te zijn (medeverdachte, hierna: [de medeverdachte] ). De bijrijder bleek de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) te zijn.
Na nader onderzoek is het vermoeden ontstaan dat [de verdachte] en [de medeverdachte] op verschillende plaatsen in Nederland meerdere soortgelijke feiten hebben gepleegd. In alle gevallen werden (hoog)bejaarde slachtoffers middels babbeltrucs/(bank)helpdeskfraude bewogen tot afgifte van sieraden, geld, bankpassen en/of creditcards met de bijbehorende pincodes en/of andere goederen. Met de weggenomen bankpassen en creditcards werd in een aantal gevallen vervolgens bij geldautomaten geld gepind of werden in winkels goederen gekocht. Na uitgebreid onderzoek is het vermoeden ontstaan dat de verdachte mogelijk betrokken is geweest bij tweeëntwintig incidenten, waarvan er nu tien ter beoordeling aan de rechtbank voorliggen.
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan:
  • tien oplichtingen, waarbij hij middels babbeltrucs / (bank)helpdeskfraude sieraden, bankpassen, creditcards, pincodes, telefoons en geldbedragen van diverse (hoog)bejaarde slachtoffers afhandig zou hebben gemaakt (feit 1);
  • zeven diefstallen met een valse sleutels door met middels oplichting verkregen pinpassen/creditcards en pincodes geld te pinnen (feit 2);
  • het (gewoonte)witwassen van een groot geldbedrag en van diverse sieraden (feit 3).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van feit 1 van de zaken 6, 8, 9 en 10 en ten aanzien van feit 2 van zaak 10 moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van zaak 1 onder feit 1 ( [naam 1] )
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de verdachte] degene is geweest die op 14 mei 2024 in de woning van [naam 1] aan het [adres 2] te [plaatsnaam 1] is geweest en middels een babbeltruc [naam 1] heeft opgelicht, waarbij hij onder andere geld, sieraden en bankpassen heeft weggenomen. [de verdachte] heeft dit ter terechtzitting ook bekend.
Medeplegen
[de verdachte] is na de oplichting van [naam 1] door de kleinzoon van [naam 1] overlopen in de woning. [de verdachte] is naar buiten gevlucht en als bijrijder in een Volkswagen Golf gestapt. Na een achtervolging werden [de verdachte] als bijrijder en [de medeverdachte] als bestuurder in de Volkswagen Golf aangehouden door de politie. In de Volkswagen Golf werden in een blauwe tas diverse sieraden, bankpassen en poststukken aangetroffen die uit de woning van [naam 1] waren weggenomen. [de verdachte] heeft vlak voor zijn aanhouding een jas uit het raam van de Volkswagen Golf gegooid, waarin sieraden zaten die uit de woning van [naam 1] waren weggenomen.
In de Volkswagen Golf werden op de bijrijdersstoel twee mobiele telefoons aangetroffen, te weten een iPhone 8 en een iPhone 13. [de verdachte] heeft verklaard dat deze telefoons aan hem toebehoorden.
Ook werden nog twee andere mobiele telefoons aangetroffen in de Volkswagen Golf. Op de bestuurdersstoel werd een iPhone X aangetroffen. In het middenconsole werd een Samsung A10 aangetroffen.
In de iPhone X stond het nummer van de moeder van de [de medeverdachte] opgeslagen. Zowel de iPhone X als de Samsung A10 konden gekoppeld worden aan het e-mailadres [e-mail adres] en aan het telefoonnummer van een persoon genaamd [naam 11] . Ook heeft de simkaart die in de iPhone X zat, in de Samsung A10 gezeten. De Samsung A10 heeft via voornoemd e-mailadres de melding gekregen dat op 1 mei 2024 via een iPhone X is ingelogd op het Snapchataccount “ [snapchataccount 1] ”.
In de iPhone X zat een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Voorts heeft het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in deze telefoon gezeten. Uit de historische verkeersgegevens van voornoemde nummers is gebleken dat gedurende de nachtelijke uren het meeste gebruik werd gemaakt van een basisstation in de directe omgeving van het woonadres van [de medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – gaat de rechtbank er niet alleen vanuit dat [de medeverdachte] de gebruiker was van voornoemde mobiele telefoons, maar ook dat hij de gebruiker was van het Snapchataccount “ [snapchataccount 1] ”.
Uit de aangetroffen chatberichten in het Snapchataccount van [de verdachte] blijkt dat [de verdachte] samen met “ [snapchataccount 1] ” ( [de medeverdachte] ) en twee anderen in een groepschat zat, waarin rond het tijdstip van de oplichting van [naam 1] berichten werden gestuurd over onder meer “een vis” en“Cash sieraden 2 spas”. Ook heeft “ [snapchataccount 1] ” ( [de medeverdachte] ) via Snapchat op 14 mei 2024 rond het tijdstip van de oplichting van [naam 1] in een privégesprek het adres van [naam 1] aan [de verdachte] gestuurd.
Uit de (locatie)gegevens van de mobiele telefoons van [de verdachte] en [de medeverdachte] blijkt dat [de verdachte] en [de medeverdachte] op 14 mei 2024 met de Volkswagen Golf via de woning van [de medeverdachte] in Amsterdam naar Leiderdorp zijn gereisd. Ook bleef de mobiele telefoon van [de medeverdachte] gedurende de dag (deels) met de Volkswagen Golf en de mobiele telefoon van [de verdachte] meereizen.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en [de medeverdachte] bestond. Uit de chatberichten op Snapchat kan afgeleid worden dat [de medeverdachte] op de hoogte was van wat [de verdachte] bij de woning van [naam 1] ging doen. Via de groepschat werden immers instructies en updates over de buit (bestaande uit contant geld, sieraden en bankpassen) gegeven. Niet alleen heeft [de medeverdachte] na de oplichting van [naam 1] de vluchtauto bestuurd, maar ook voor en ten tijde van de oplichting heeft [de medeverdachte] een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan de oplichting van [naam 1] . Hij heeft – onder meer – deelgenomen aan de groepschat, [de verdachte] naar de woning van [naam 1] gereden en ook via Snapchat het adres van [naam 1] aan [de verdachte] gestuurd.
Daarnaast was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met enkele onbekend gebleven mededaders. Uit de groepschat blijkt dat er naast [de verdachte] en [de medeverdachte] nog tenminste twee andere mededaders bij het delict betrokken waren, te weten “ [snapchataccount 2] ” en “ [snapchataccount 3] ” (contact “ [bijnaam] ”). Door hen zijn op 14 mei 2024 ook instructies in de groepschat gegeven. Voorts heeft een onbekend gebleven mededader [naam 1] gebeld, alvorens [de verdachte] naar de woning van [naam 1] is gegaan. Met al deze personen hebben [de verdachte] en [de medeverdachte] samengewerkt. Dergelijke oplichtingszaken kunnen immers alleen slagen als sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel geschakeld moet worden tussen de beller, ophaler en/of pinner, wil een dergelijke fraude succesvol kunnen zijn.
Het ten laste gelegde medeplegen van oplichting van [naam 1] kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van zaak 2 onder feit 1 ( [naam 2] )
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de verdachte] degene is geweest die op 16 april 2024 in de kamer van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in het verzorgingshuis aan de [adres 3] te [plaatsnaam 2] is geweest en middels een babbeltruc [naam 2] heeft opgelicht, waarbij hij geld, sieraden en een bankpas heeft weggenomen. Met de weggenomen bankpas van [naam 2] heeft [de verdachte] op 16 april 2024 geprobeerd te pinnen bij een geldautomaat aan de Haarlemmerstraat 123 te Leiden.
[de verdachte] heeft het vorenstaande ook ter zitting bekend.
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken rondom voornoemde oplichtingen van [naam 1] en [naam 2] op essentiële punten overeenkomt met de hierna nog te bespreken oplichtingen van [naam 3] (zaak 6, hierna: [naam 3] ), [naam 4] (zaak 7, hierna: [naam 4] ), [naam 5] (zaak 8, hierna: [naam 5] ), [naam 6] (zaak 9, hierna: [naam 6] ), [naam 7] (zaak 10, hierna: [naam 7] ), [naam 8] (zaak 14, hierna: [naam 8] ), [naam 9] (zaak 16, hierna: [naam 9] ) en [naam 10] (zaak 19, hierna: [naam 10] ). In al die zaken werden de aangevers gebeld of benaderd door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de bank, de politie of de verzekering met de mededeling dat er – kort samengevat – iets mis was met de bankrekening/bankpassen of sieraden van de aangevers, dan wel dat er criminelen in de buurt waren die geld en sieraden van de aangevers afhandig wilden maken en dat er daarom iemand van de politie langs zou komen bij de aangevers om te controleren of alles in orde was. Vervolgens is een man bij de aangevers langsgekomen die zich voordeed als iemand van de politie, of in één geval de verzekering, waarna sieraden, bankpassen en/of creditcards met de bijbehorende pincodes en/of geld van de aangevers werden weggenomen. In een aantal gevallen werden dezelfde namen en/of controlecode gebruikt. Verder werden ten aanzien van een aantal zaken in de eerdergenoemde groepschat op Snapchat de adresgegevens gedeeld. Met de weggenomen bankpassen en/of creditcards werden vervolgens in enkele zaken bij geldautomaten geldbedragen gepind, dan wel in winkels goederen gekocht.
Alle voornoemde oplichtingen en diefstallen middels oplichtingen verkregen pinpassen en/of creditcards zijn op een soortgelijke wijze begaan en versterken het bewijs ten aanzien van de andere oplichtingen en diefstallen. Het bewijs inzake [naam 1] en [naam 2] en het bewijs ten aanzien van de hierna nog te bespreken zaken [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] vormen daarom voldoende basis voor een schakelbewijsconstructie.
Ten aanzien van de zaken 7, 14 en 16 onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] degene is geweest die de oplichtingen van [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] heeft gepleegd.
Los van het feit dat deze oplichtingen op essentiële punten overeenkomen met de hiervoor bewezenverklaarde oplichtingen van [naam 1] en [naam 2] , heeft [de verdachte] de oplichtingen van [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] ter zitting bekend.
Ten aanzien van de zaken 6, 8, 9, 10, 19 onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] degene is geweest die de oplichtingen van [naam 3] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 10] heeft gepleegd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schakelbewijs. Deze zaken komen op essentiële punten overeen met de hiervoor bewezenverklaarde zaken van [naam 1] en [naam 2] .
Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de (locatie)gegevens van de mobiele telefoon van [de verdachte] is gebleken dat [de verdachte] op het moment van deze oplichtingen telkens exact of in de buurt van het adres van de aangevers was.
Ten aanzien van de oplichting van [naam 3] heeft [de verdachte] voorts op 2 mei 2024 om 13.18 uur via Snapchat in een groepschat, waarin onder andere ook “ [snapchataccount 1] ” ( [de medeverdachte] ) zat, een bericht ontvangen met het adres van [naam 3] . Vervolgens is met de mobiele telefoon van [de verdachte] om 13:20 uur middels Apple Maps gezocht naar het adres van [naam 3] . Ook ten aanzien van de oplichtingen van [naam 5] en [naam 6] werden in een groepschat op Snapchat, waarin [de verdachte] en “ [snapchataccount 1] ” ( [de medeverdachte] ) zaten, vlak voor de oplichtingen hun adressen gedeeld.
Ten aanzien van de zaken 6, 7, 8 en 16 onder feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] geld van [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 9] heeft weggenomen door met de middels oplichtingen verkregen bankpassen en/of creditcards geld bij geldautomaten op te nemen, dan wel goederen in winkels aan te schaffen.
[de verdachte] heeft dit ook ter zitting bekend.
Ten aanzien van de zaken 10, 14 en 19 onder feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] geld van [naam 7] , [naam 8] en [naam 10] heeft weggenomen door met de middels oplichtingen verkregen pinpassen en/of creditcards geld bij geldautomaten op te nemen, dan wel goederen in winkels aan te schaffen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schakelbewijs.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de pintransacties kort na de oplichtingen op dezelfde dag hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat iemand anders dan [de verdachte] na de oplichtingen de weggenomen bankpassen of creditcards heeft gebruikt. Daarvoor zijn ook geen aanwijzingen in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van [naam 7] en [naam 10] overweegt de rechtbank voorts dat de mobiele telefoon van [de verdachte] ten tijde van de pintransacties ook een zendmast heeft aangestraald in de directe omgeving van de geldautomaat waar is gepind. [de verdachte] is in de zaak [naam 10] ook herkend op camerabeelden van twee mislukte pintransacties met een weggenomen pas.
Tussenconclusie
De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde oplichtingen ten aanzien van [naam 1] (zaak 1), [naam 2] (zaak 2), [naam 3] (zaak 6), [naam 4] (zaak 7), [naam 5] (zaak 8), [naam 6] (zaak 9), [naam 7] (zaak 10), [naam 8] (zaak 14), [naam 9] (zaak 16) en [naam 10] (zaak 19) wettig en overtuigend bewezen.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geld heeft weggenomen door middels oplichting verkregen bankpassen of creditcards ten aanzien van [naam 3] (zaak 6), [naam 4] (zaak 7), [naam 5] (zaak 8), [naam 7] (zaak 10), [naam 8] (zaak 14), [naam 9] (zaak 16) en [naam 10] (zaak 19)
Medeplegen
Uit de gegevens van de mobiele telefoons van [de medeverdachte] blijkt dat hij tijdens de oplichtingen en/of de pintransacties met de weggenomen bankpassen en/of creditcards, telkens in de directe omgeving van het adres van de aangevers, dan wel het adres van de pintransacties aanwezig was. Voorts blijkt dat de mobiele telefoon(s) van [de medeverdachte] op de dag van de oplichtingen en diefstallen telkens dezelfde reisbewegingen maakten als de mobiele telefoon(s) van [de verdachte] .
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [de medeverdachte] , zeer waarschijnlijk als chauffeur, telkens met [de verdachte] naar de locatie van de oplichtingen en de pintransacties is meegegaan.
De rechtbank overweegt voorts dat [de medeverdachte] met het Snapchataccount “ [snapchataccount 1] ” in een groepschat zat, waarin instructies en updates over een aantal oplichtingen werden gegeven en waarin bij een aantal oplichtingen vlak voor de oplichtingen het adres van de desbetreffende aangever werd gedeeld. Van deze groepschat maakten naast [de verdachte] en [de medeverdachte] ook andere personen deel uit, door wie ook instructies werden gegeven.
Door onbekend gebleven mededaders is voorts met de verschillende slachtoffers gebeld om de komst van [de verdachte] (die zich voordeed als iemand van de politie) aan te kondigen en in een aantal gevallen ook om de slachtoffers zo lang mogelijk aan de praat te houden. Zoals hiervoor ook al is overwogen, moet [de verdachte] in nauw contact met deze bellers hebben gestaan. Dergelijke oplichtingszaken kunnen immers alleen slagen als sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel geschakeld moet worden tussen de beller, ophaler en/of pinner, wil een dergelijke fraude succesvol kunnen zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schakelbewijs en de gang van zaken met betrekking tot de oplichting van [naam 1] acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en [de medeverdachte] en enkele onbekend gebleven mededaders.
Het ten laste gelegde medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van het vorenstaande en uit de bewijsmiddelen kan ook geconcludeerd worden dat [de verdachte] en [de medeverdachte] een groot geldbedrag en een grote hoeveelheid sieraden hebben verworven en voorhanden hebben gehad. Deze goederen zijn afkomstig van de door hen gepleegde oplichtingen en de diefstallen middels de weggenomen bankpassen en creditcards.
Het medeplegen van eenvoudig witwassen van het geld en de sieraden kan dan ook wettig en overtuigend worden. [de verdachte] en [de medeverdachte] hebben immers goederen verworven en voorhanden gehad die onmiddellijk afkomstig zijn uit een eigen misdrijf.
Nu de rechtbank eenvoudig witwassen bewezen acht, kan geen sprake zijn van gewoontewitwassen. Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hieronder bij 3.6 weergegeven, wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 14 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Heemskerk, Leiden, Leiderdorp en/of Oostvoorne, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 1]
- [naam 2]
- [naam 3]
- [naam 4]
- [naam 5]
- [naam 6]
- [naam 7]
- [naam 8]
- [naam 9]
- [naam 10]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed
en/ofhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten
- sieraden en/of
- bankpassen en/of creditcards en/of
- pincodes en/of
- telefoons en/of
- contant geld
door
- zich (telefonisch) voor te doen als een medewerker van een bank/financiële instelling en/of de politie en/of de verzekering
- mede te delen dat
o er iets mis was met de bankrekening en/of
o er geld over was gemaakt naar het buitenland en/of
o er geld van de bankrekening was afgehaald en/of
o er door criminelen bankpassen werden aangevraagd en/of
- aan te geven dat het nodig zou zijn om bankpassen en/of creditcards af te geven aan een medewerker van de bank/financiële instelling die aan de deur zou staan en/of
- aan te geven dat aangevers persoonsgegevens en/of adresgegevens bekend waren geworden bij mogelijke inbrekers en dat het verstandig zou zijn waardevolle goederen, zoals bankpassen, sieraden en/of goud, af te geven aan een medewerker van de bank/financiële instelling of medewerker van de politie die aan de deur zou staan en/of
woordenvan gelijke aard of strekking en/of
- aan te geven dat de juwelen moesten worden getaxeerd voor de verzekering en/of
- aan te geven dat er veel werd ingebroken en dat het verstandig zou zijn waardevolle goederen, zoals sieraden en/of geld mee te geven aan een medewerker van de politie;
2
hij in de periode van 14 december 2023 tot en met 3 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Leiden, Leidschendam en/of Nieuw-Vennep, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geld, dat aan
- [naam 3]
- [naam 4]
- [naam 5]
- [naam 7]
- [naam 8]
- [naam 9]
- [naam 10]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van middels oplichting verkregen bankpassen en pincodes;
3
hij in de periode van 14 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amsterdam, ’s-Gravenhage, Heemskerk, Leiden, Leiderdorp en/of Oostvoorne, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met
eenander, een groot geldbedrag en een grote hoeveelheid sieraden heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit geldbedrag en deze sieraden - onmiddellijk - afkomstig
warenuit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een fors lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een half jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, diefstal van geld en witwassen van een groot geldbedrag en een grote hoeveelheid sieraden. Door middel van babbeltrucs, zogenaamde (bank)helpdeskfraude, zijn van meerdere (hoog)bejaarde slachtoffers op slinkse en schaamteloze wijze geld, sieraden en bankpassen/creditcards met de bijbehorende pincodes bemachtigd, waarna met de bankpassen en/of creditcards en de pincodes grote bedragen van de bankrekeningen van die slachtoffers zijn opgenomen. Ook werden dure goederen aangeschaft met de bankpassen en/of creditcards.
Dit zijn ernstige feiten die, naast financiële schade, veel overlast en gevoelens van onmacht, schaamte en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. Ook is het vertrouwen van de slachtoffers hiermee ernstig misbruikt. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen doelbewust tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat de slachtoffers in de meeste gevallen werd voorgehouden dat zij met de politie van doen hadden. Het grote vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de politie wordt daarmee schade toegebracht.
Witwassen heeft voorts een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert aantasting op van de legale economie.
Oplichting door babbeltrucs is een steeds meer voorkomende vorm van criminaliteit die voor de verdachten op relatief gemakkelijke wijze zeer lucratief kan zijn. Het was de verdachte die samen met een mededader op pad is gegaan om geld, bankpassen en sieraden bij de slachtoffers op te halen en vervolgens gebruik heeft gemaakt van de bankpassen. De verdachte heeft daarmee een aanzienlijke bijdrage geleverd aan genoemde oplichting. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij onder druk en dreiging de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Op nadere vragen van de rechtbank hieromtrent heeft de verdachte geen antwoord gegeven. Zo stelde de verdachte dat hij onder druk werd gezet en werd bedreigd vanwege een schuld uit het verleden, maar hij kon niet vertellen bij wie en op welke wijze die schuld is ontstaan, hoe hoog die schuld was en hoeveel de schuld nog resteerde toen de verdachte werd aangehouden. Ook kon hij geen duidelijkheid verschaffen op de vraag door wie en op welke wijze hij onder druk werd gezet en op welke wijze de bedreigingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte puur uit eigen financieel gewin de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte op 15 maart 2024 is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Bovendien liep hij in een proeftijd voor deze veroordeling ten tijde van een deel van de bewezenverklaarde feiten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
12 maart 2024 dat in het kader van de strafzaak van de bovengenoemde veroordeling is opgemaakt.
De op te leggen straf
Gelet op het grote aantal bewezenverklaarde feiten, de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waarbij de verdachte op schaamteloze en misselijkmakende wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen en de kwetsbare positie van (hoog)bejaarde mensen en forse bedragen heeft buitgemaakt, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank enigszins rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte, die de bewezenverklaarde feiten deels heeft bekend.
Voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De voorlopige hechtenis
De verdachte is na zijn aanhouding op 14 mei 2024 voorlopig gehecht geweest. Op de pro forma zitting van 28 augustus 2024 is de voorlopige hechtenis van de verdachte, die tot dan toe gebaseerd was op slechts een deel van de uiteindelijk aan de verdachte ten laste gelegde feiten, op grond van 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) opgeheven.
Een bevel tot voorlopige hechtenis kan alleen worden gegeven wanneer is voldaan aan de voorwaarden neergelegd in de artikelen 67 en 67a Sv. Artikel 65, tweede lid, Sv bepaalt dat de rechtbank ook ambtshalve, na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, de gevangenneming van de verdachte kan bevelen. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2003 (NJ 2004, 142) staat opheffing van een eerder gegeven bevel tot voorlopige hechtenis voorts niet in de weg aan een bevel tot gevangenneming bij uitspraak.
De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis op grond van artikel 67 Sv is toegestaan. Gelet op de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een gevangenisstraf, zijn ook de ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv tegen de verdachte aanwezig.
De ingevolge artikel 67a Sv benodigde grond voor de voorlopige hechtenis is gelegen in de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. De verdachte wordt thans veroordeeld ten aanzien van tien oplichtingen, zeven diefstallen met valse sleutels en witwassen. De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict. De bewezenverklaarde feiten hebben zich gedurende een periode van vijf maanden voorgedaan en zijn slechts ten einde gekomen door de aanhouding van de verdachte. Een reëel gevaar voor herhaling is naar het oordeel van de rechtbank aanwezig.
Aan de voorwaarden voor voorlopige hechtenis is daarom voldaan. De rechtbank is van oordeel dat voorlopige hechtenis ook moet worden toegepast. De verdachte wordt schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de maatschappij uit te leggen dat, indien een verdachte die wordt veroordeeld voor dergelijke ernstige feiten die maatschappelijk onrust en onbegrip hebben veroorzaakt, de opgelegde straf niet direct hoeft te ondergaan.
De rechtbank zal dan ook de gevangenneming van de verdachte bevelen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 502,80, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 4]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 18.530,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 16.030,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
[naam 6]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 27.078,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 9]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 41.699,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 10]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.480,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
De vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 502,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat voldoende vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu zij door het handelen van de verdachte op andere wijze in haar persoon is aangetast. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft bewust slachtoffers op leeftijd uitgekozen en op een zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van deze kwetsbare personen. De verdachte heeft daarbij de benadeelde partij in haar huis opgezocht, terwijl zij alleen thuis was omdat haar man toen in verband met een ingrijpende operatie in het ziekenhuis lag. Er is sprake geweest van een zeer grote impact op de benadeelde partij, onder meer veroorzaakt door het alleen thuis zijn ten tijde van de oplichting en geen contact mogen hebben met haar ernstig zieke ma. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij psychische klachten en moet zij angstremmende medicatie innemen.
De rechtbank acht dan ook een vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade op zijn plaats en acht een bedrag van € 1.000,- billijk.
De rechtbank zal [naam 4] voor het overige niet-ontvankelijk achten in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 17.030,-, bestaande uit € 16.030,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.030,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 6]
De vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 27.078,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 9]
De vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 41.699,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 9] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 10]
De vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 december 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.480,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 10] .
Duur van de gijzeling
De rechtbank zal conform artikel 36f, vijfde lid, Sr en artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast bij niet of niet volledige betaling. Nu de duur van de gijzeling, gelet op artikel 60a Sr, in totaal maximaal één jaar mag belopen, zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per schadevergoedingsmaatregel naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerpen, te weten een personenauto met het kenteken [kenteken] , een iPhone 8 en een iPhone 13, zullen worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen goederen verzocht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten een personenauto met het kenteken [kenteken] , een iPhone 8 en een iPhone 13, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 9 augustus 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 13/337357-23 door de politierechter te Amsterdam van 15 maart 2024 voorwaardelijke opgelegde straf, te weten een geldboete van € 400,-, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden.
Ter terechtzitting van 7 november 2024 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij deze vordering.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 9 augustus 2024 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde geldboete, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam d.d. 15 maart 2024. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 23, 24c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 326, 311 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van eenvoudig witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de gevangenneming van de verdachte;
de vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel
[naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 350,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[naam 1];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 502,80, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 502,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[naam 3];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 17.030,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
verklaart de benadeelde partij [naam 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.030,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[naam 4];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 65 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 27.078,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 27.078,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[naam 6];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 104 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 9]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 41.699,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 41.699,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[naam 9];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 160 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 10]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 8.480,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[naam 9];
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.480,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[naam 10];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten;
  • een personenauto met het kenteken [kenteken] ;
  • een iPhone 8;
  • een iPhone 13;
vordering tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam d.d. 15 maart 2024, gewezen onder parketnummer 13/337357-23, te weten een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. M. de Kock-Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2024.