3.5.Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van zaak 1 onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de medeverdachte] degene is geweest die op 14 mei 2024 in de woning van [naam 1] aan het [adres 2] te [plaatsnaam 1] is geweest en middels een babbeltruc [naam 1] heeft opgelicht, waarbij hij onder andere geld, sieraden en bankpassen heeft weggenomen.
De persoon die in de woning van [naam 1] is geweest en haar heeft opgelicht, is door de kleinzoon van [naam 1] overlopen in de woning. Deze persoon is naar buiten gevlucht en als bijrijder in een Volkswagen Golf gestapt. Na een achtervolging werden [de medeverdachte] als bijrijder en [de verdachte] als bestuurder in de Volkswagen Golf aangehouden door de politie. In de Volkswagen Golf werden in een blauwe tas diverse sieraden, bankpassen en poststukken aangetroffen die uit de woning van [naam 1] waren weggenomen. [de medeverdachte] heeft vlak voor zijn aanhouding een jas uit het raam van de Volkswagen Golf gegooid, waarin sieraden zaten die uit de woning van [naam 1] waren weggenomen.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
In de Volkswagen Golf werden op de bijrijdersstoel twee mobiele telefoons aangetroffen, te weten een iPhone 8 en een iPhone 13. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [de medeverdachte] de gebruiker is geweest van deze mobiele telefoons.
Ook werden nog twee andere mobiele telefoons aangetroffen in de Volkswagen Golf.
Op de bestuurdersstoel werd een iPhone X aangetroffen. In het middenconsole werd een Samsung A10 aangetroffen.
In de iPhone X stond het nummer van de moeder van de [de verdachte] opgeslagen. Zowel de iPhone X als de Samsung A10 konden gekoppeld worden aan het e-mailadres [e-mail adres] en aan het telefoonnummer van een persoon genaamd [naam 11] . Ook heeft de simkaart die in de iPhone X zat, in de Samsung A10 gezeten. De Samsung A10 heeft via voornoemd e-mailadres de melding gekregen dat op 1 mei 2024 via een iPhone X is ingelogd op het Snapchataccount “ [snapchataccount 1] ”.
In de iPhone X zat een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Voorts heeft het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in deze telefoon gezeten. Uit de historische verkeersgegevens van voornoemde nummers is gebleken dat gedurende de nachtelijke uren het meeste gebruik werd gemaakt van een basisstation in de directe omgeving van het woonadres van [de verdachte] . [de verdachte] staat ingeschreven op [adres 1] in [plaatsnaam 2] .
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – gaat de rechtbank er niet alleen vanuit dat [de verdachte] de gebruiker was van voornoemde mobiele telefoons en telefoonnummers, maar ook dat hij de gebruiker was van het Snapchataccount “ [snapchataccount 1] ”.
Het verweer van de raadsvrouw dat [de verdachte] niet gekoppeld kan worden als gebruiker aan de iPhone X en de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , wordt dan ook verworpen.
Uit de aangetroffen chatberichten in het Snapchataccount van [de medeverdachte] blijkt dat [de medeverdachte] samen met “ [snapchataccount 1] ” ( [de verdachte] ) en twee anderen in een groepschat zat, waarin rond het tijdstip van de oplichting van [naam 1] berichten werden gestuurd over onder meer “een vis” en “Cash sieraden 2 spas” Ook heeft “ [snapchataccount 1] ” via Snapchat op 14 mei 2024 rond het tijdstip van de oplichting van [naam 1] in een privégesprek het adres van [naam 1] aan [de medeverdachte] gestuurd.
Uit de (locatie)gegevens van de mobiele telefoons van [de medeverdachte] en [de verdachte] blijkt dat [de medeverdachte] en [de verdachte] op 14 mei 2024 met de Volkswagen Golf via de woning van [de verdachte] in [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 1] zijn gereisd. Ook bleef de mobiele telefoon van [de verdachte] gedurende de dag (deels) met de Volkswagen Golf en de mobiele telefoon van [de medeverdachte] meereizen. [de verdachte] is uiteindelijk aangehouden in die Volkswagen Golf, waarin ook weggenomen goederen van [naam 1] werden aangetroffen.
[de verdachte] is ter zitting geconfronteerd met voornoemde onderzoeksbevindingen. Hij heeft zich op vrijwel alle vragen op zijn zwijgrecht beroepen. Voorts heeft hij geen uitleg willen geven wat hij op 14 mei 2024 in de Volkswagen Golf deed of wat zijn rol was bij de oplichting van [naam 1] .
Op grond van voornoemde onderzoeksbevindingen concludeert de rechtbank dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen [de medeverdachte] en [de verdachte] bestond. Uit de chatberichten op Snapchat kan afgeleid worden dat [de verdachte] op de hoogte was van wat [de medeverdachte] bij de woning van [naam 1] ging doen. Via de groepschat werden immers instructies en updates over de buit (bestaande uit contant geld, sieraden en bankpassen) gegeven. Bij gebreke van enige verklaring van [de verdachte] over zijn aanwezigheid op 14 mei 2024 en zijn rol bij de oplichting, gaat de rechtbank er op basis van de bewijsmiddelen ook van uit dat hij een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van [naam 1] . Niet alleen heeft [de verdachte] na de oplichting van [naam 1] de vluchtauto bestuurd, maar ook voor en ten tijde van de oplichting heeft [de verdachte] een wezenlijke en significante bijdrage geleverd doordat hij – onder meer – heeft deelgenomen aan de groepschat, [de medeverdachte] naar de woning van [naam 1] heeft gereden en via Snapchat het adres van [naam 1] aan [de medeverdachte] heeft gestuurd.
Het verweer van de verdediging dat [de verdachte] niet kan worden aangemerkt als medepleger, wordt dan ook verworpen.
Daarnaast was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met enkele onbekend gebleven mededaders. Uit de groepschat blijkt dat er naast [de medeverdachte] en [de verdachte] nog tenminste twee andere mededaders bij het delict betrokken waren, te weten “ [snapchataccount 2] ” en “ [snapchataccount 3] ” (contact “ [bijnaam] ”). Door hen zijn op 14 mei 2024 ook instructies in de groepschat gegeven. Voorts heeft een onbekend gebleven mededader [naam 1] gebeld, alvorens [de medeverdachte] naar de woning van [naam 1] is gegaan. Met al deze personen hebben [de medeverdachte] en [de verdachte] samengewerkt. Dergelijke oplichtingszaken kunnen immers alleen slagen als sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel geschakeld moet worden tussen de beller, ophaler en/of pinner, wil een dergelijke fraude succesvol kunnen zijn.
Het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van oplichting ten aanzien van [naam 1] kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van zaak 2 onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de medeverdachte] degene is geweest die op 16 april 2024 in de kamer van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in het verzorgingshuis aan de [adres 3] te [plaatsnaam 3] is geweest en middels een babbeltruc [naam 2] heeft opgelicht, waarbij hij geld, sieraden en een bankpas heeft weggenomen. Met de weggenomen bankpas van [naam 2] heeft [de medeverdachte] op 16 april 2024 geprobeerd te pinnen bij een geldautomaat aan de Haarlemmerstraat 123 te Leiden.
De rechtbank verwijst onder andere naar de herkenningen van [de medeverdachte] op de camerabeelden van het verzorgingshuis en op de camerabeelden van het pinnen.
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken rondom voornoemde oplichtingen van [naam 1] en [naam 2] op essentiële punten overeenkomt met de hierna nog te bespreken oplichtingen van [naam 3] (zaak 6, hierna [naam 3] ), [naam 4] (zaak 7, hierna: [naam 4] ), [naam 5] (zaak 8, hierna: [naam 5] ), [naam 6] (zaak 9, hierna: [naam 6] ), [naam 7] (zaak 10, hierna: [naam 7] ), [naam 8] (zaak 14, hierna: [naam 8] ), [naam 9] (zaak 16, hierna: [naam 9] ) en [naam 10] (zaak 19, hierna: [naam 10] ). In al die zaken werden de aangevers gebeld of benaderd door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de bank, de politie of de verzekering met de mededeling dat er – kort samengevat – iets mis was met de bankrekening/bankpassen of sieraden van de aangevers, dan wel dat er criminelen in de buurt waren die geld en sieraden van de aangevers afhandig wilden maken en dat er daarom iemand van de politie langs zou komen bij de aangevers om te controleren of alles in orde was. Vervolgens is een man bij de aangevers langsgekomen die zich voordeed als iemand van de politie, of in één geval de verzekering, waarna sieraden, bankpassen en/of creditcards met de bijbehorende pincodes en/of geld van de aangevers werden weggenomen. In een aantal gevallen werden dezelfde namen en/of controlecode gebruikt. Verder werden ten aanzien van een aantal zaken in de groepschat op Snapchat adresgegevens gedeeld. Met de weggenomen bankpassen en/of creditcards werden vervolgens in enkele zaken bij geldautomaten geldbedragen gepind, dan wel in winkels goederen gekocht.
Alle voornoemde oplichtingen en diefstallen middels oplichtingen verkregen pinpassen en/of creditcards zijn op een soortgelijke wijze begaan en versterken het bewijs ten aanzien van de andere oplichtingen en diefstallen. Het bewijs inzake [naam 1] en [naam 2] en het bewijs ten aanzien van de hierna nog te bespreken zaken [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] vormen daarom voldoende basis voor een schakelbewijsconstructie.
Ten aanzien van de zaken 7, 14 en 16 onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de medeverdachte] degene is geweest die de oplichtingen van [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] heeft gepleegd.
Deze oplichtingen komen op essentiële punten overeen met de hiervoor bewezenverklaarde oplichtingen van [naam 1] en [naam 2] .
De rechtbank verwijst voorts naar de herkenningen van [de medeverdachte] op de beschikbare camerabeelden. Ook is uit de gegevens van de mobiele telefoon van [de medeverdachte] gebleken dat [de medeverdachte] op het moment van deze oplichtingen telkens exact of in de buurt van het adres van de aangevers was.
Ten aanzien van de zaken 6, 8, 9, 10, 19 onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de medeverdachte] degene is geweest die de oplichtingen van [naam 3] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 10] heeft gepleegd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schakelbewijs. Deze zaken komen op essentiële punten overeen met de hiervoor bewezenverklaarde zaken van [naam 1] en [naam 2] .
Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de gegevens van de mobiele telefoon van [de medeverdachte] is gebleken dat [de medeverdachte] op het moment van deze oplichtingen telkens exact of in de buurt van het adres van de aangevers was.
Ten aanzien van de oplichting van [naam 3] heeft [de medeverdachte] voorts op 2 mei 2024 om 13.18 uur via Snapchat in een groepschat, waarin onder andere ook “ [snapchataccount 1] ” ( [de verdachte] ) zat, een bericht ontvangen met het adres van [naam 3] . Vervolgens is met de mobiele telefoon van [de medeverdachte] om 13:20 uur middels Apple Maps gezocht naar het adres van [naam 3] . Ook ten aanzien van de oplichtingen van [naam 5] en [naam 6] werden in een groepschat op Snapchat, waarin [de medeverdachte] en “ [snapchataccount 1] ” ( [de verdachte] ) zaten, vlak voor de oplichtingen hun adressen gedeeld.
Ten aanzien van de zaken 6, 7, 8 en 16 onder feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de medeverdachte] geld van [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 9] heeft weggenomen door met de middels oplichtingen verkregen bankpassen en/of creditcards geld bij geldautomaten op te nemen, dan wel goederen in winkels aan te schaffen.
De rechtbank verwijst naar de herkenningen van [de medeverdachte] op de beschikbare camerabeelden. Ook is uit de gegevens van de mobiele telefoon van [de medeverdachte] gebleken dat [de medeverdachte] op het moment van de geldopnames of pintransacties telkens exact of in de buurt van de geldautomaat of de winkel was.
Ten aanzien van de zaken 10, 14 en 19 onder feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat [de medeverdachte] geld van [naam 7] , [naam 8] en [naam 10] heeft weggenomen door met de middels oplichtingen verkregen pinpassen en/of creditcards geld bij geldautomaten op te nemen, dan wel goederen in winkels aan te schaffen.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schakelbewijs.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de pintransacties kort na de oplichtingen op dezelfde dag hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat iemand anders dan [de medeverdachte] na de oplichtingen de weggenomen bankpassen of creditcards heeft gebruikt. Daarvoor zijn ook geen aanwijzingen in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van [naam 7] en [naam 10] overweegt de rechtbank voorts dat de mobiele telefoon van [de medeverdachte] ten tijde van de pintransacties ook een zendmast heeft aangestraald in de directe omgeving van de geldautomaat waar is gepind. [de medeverdachte] is in de zaak [naam 10] ook herkend op camerabeelden van twee mislukte pintransacties met een weggenomen pas.
Tussenconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de medeverdachte] de onder 1 ten laste gelegde oplichtingen ten aanzien van [naam 1] (zaak 1), [naam 2] (zaak 2), [naam 3] (zaak 6), [naam 4] (zaak 7), [naam 5] (zaak 8), [naam 6] (zaak 9), [naam 7] (zaak 10), [naam 8] (zaak 14), [naam 9] (zaak 16) en [naam 10] (zaak 19) heeft gepleegd.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van geld door middels oplichting verkregen bankpassen of creditcards ten aanzien van [naam 3] (zaak 6), [naam 4] (zaak 7), [naam 5] (zaak 8), [naam 7] (zaak 10), [naam 8] (zaak 14), [naam 9] (zaak 16) en [naam 10] (zaak 19).
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
Uit de gegevens van de mobiele telefoons van [de verdachte] blijkt dat hij tijdens de oplichtingen en/of de pintransacties met de weggenomen bankpassen en/of creditcards, telkens in de directe omgeving van het adres van de aangevers, dan wel het adres van de pintransacties aanwezig was. Voorts blijkt dat de mobiele telefoon(s) van [de verdachte] op de dag van de oplichtingen en diefstallen telkens dezelfde reisbewegingen maakten als de mobiele telefoon(s) van [de medeverdachte] .
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [de verdachte] , zeer waarschijnlijk als chauffeur, telkens met [de medeverdachte] naar de locatie van de oplichtingen en de pintransacties is meegegaan.
De rechtbank overweegt voorts dat [de verdachte] met het Snapchataccount “ [snapchataccount 1] ” in een groepschat zat, waarin instructies en updates over een aantal oplichtingen werden gegeven en waarin bij een aantal oplichtingen vlak voor de oplichtingen het adres van de desbetreffende aangever werd gedeeld. Van deze groepschat maakten naast [de medeverdachte] en [de verdachte] ook andere personen deel uit, door wie ook instructies werden gegeven.
Door onbekend gebleven mededaders is voorts met de verschillende slachtoffers gebeld om de komst van [de medeverdachte] (die zich voordeed als iemand van de politie) aan te kondigen en in een aantal gevallen ook om de slachtoffers zo lang mogelijk aan de praat te houden. Zoals hiervoor ook al is overwogen, moet [de medeverdachte] in nauw contact met deze bellers hebben gestaan. Dergelijke oplichtingszaken kunnen immers alleen slagen als sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel geschakeld moet worden tussen de beller, ophaler en/of pinner, wil een dergelijke fraude succesvol kunnen zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schakelbewijs en de gang van zaken met betrekking tot de oplichting van [naam 1] acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [de medeverdachte] en [de verdachte] en enkele onbekend gebleven mededaders.
De verdachte kan daarom als medepleger van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten worden aangemerkt. Ook bij dit oordeel betrekt de rechtbank het gegeven dat in het dossier diverse en in hoge mate belastende feiten en omstandigheden tegen de verdachte aanwezig zijn, waarvoor hij – noch tijdens verhoren bij de politie, noch ter terechtzitting – geen enkele uitleg heeft willen geven. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de beoordeling van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van het vorenstaande en uit de bewijsmiddelen kan ook geconcludeerd worden dat [de medeverdachte] en [de verdachte] een groot geldbedrag en een grote hoeveelheid sieraden hebben verworven en voorhanden hebben gehad. Deze goederen zijn afkomstig van de door hen gepleegde oplichtingen en de diefstallen middels de weggenomen bankpassen en creditcards.
Het medeplegen van eenvoudig witwassen van het geld en de sieraden kan dan ook wettig en overtuigend worden. [de medeverdachte] en [de verdachte] hebben immers goederen verworven en voorhanden gehad die onmiddellijk afkomstig zijn uit een eigen misdrijf.
Nu de rechtbank eenvoudig witwassen bewezen acht, kan geen sprake zijn van gewoontewitwassen. Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hieronder bij 3.6 weergegeven, wettig en overtuigend bewezen.