ECLI:NL:RBDHA:2024:197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met aandacht voor zorgvuldigheid en voortvarend handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser, een Poolse nationaliteit, was op 25 december 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 behandeld in Breda, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van de eiser niet als een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding kan worden gekwalificeerd, aangezien hij was aangehouden voor een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam, namelijk wildkamperen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de grondslag van de ophouding juist was, omdat de eiser zijn verblijfsrecht had verloren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gehoor zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de stelling van de eiser dat er onvoldoende naar zijn privéleven was gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zwaar als licht, feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde, verworpen, omdat er adequate stappen waren ondernomen voor zijn uitzetting naar Polen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kruk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
Strafrechtelijke aanhouding
2. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding, nu hij is aangehouden voor een overtreding van de APV. [2]
3. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat eiser is aangehouden wegens verdenking van overtreding van artikel 2:23a van de APV Rotterdam (wildkamperen) nadat hij in een tent in een bospassage was aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende duidelijk dat sprake is van aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Dat het een overtreding betreft, doet daar niets aan af. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ophouding
4. Eiser voert aan dat de grondslag van de ophouding onjuist is.
5.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser zijn paspoort heeft overhandigd aan de verbalisanten en dat duidelijk was dat het verblijfsrecht van eiser was geëindigd. Verweerder heeft daarom terecht artikel 50, derde lid, van de Vw aan de ophouding ten grondslag gelegd.
Gehoor
6.
Eiser voert aan dat het gehoor niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat er niet dan wel onvoldoende is gevraagd naar eisers privéleven. Hij heeft een vriendin in Nederland.
7. De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor is gevraagd naar eisers familie- en gezinsleven. Verder is eiser in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft tijdens het gehoor echter niets verklaard over een vriendin. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat geen zorgvuldig gehoor heeft plaatsgevonden.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser voert aan dat hij als werkzoekende Unieburger gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer op grond van de Verblijfsrichtlijn. [5] De zware en lichte gronden zijn daarom niet van toepassing en worden dan ook door eiser betwist.
10. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Bij besluit van 28 april 2022, dat in rechte vaststaat, is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser heeft sindsdien zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd, nu hij na zijn vorige gedwongen uitzetting naar Polen vrijwel direct weer is teruggekeerd naar Nederland. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog dat de zware en lichte gronden niet aan hem kunnen worden tegengeworpen. De gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Voortvarend handelen
11. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Ondanks dat eiser zijn paspoort heeft overgelegd en er iedere dag vluchten naar Polen gaan, is eiser nog niet uitgezet.
12.
Nadat eiser op 25 december 2023 in bewaring is gesteld, heeft op 28 december 2023 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden en is op diezelfde datum een vlucht voor eiser aangevraagd. Op 29 december 2023 is een vluchtakkoord ontvangen en op 9 januari 2024 zal eiser worden uitgezet naar Polen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Lichter middel
13. Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Daarbij wijst eiser erop dat hij een vriendin heeft. Daarnaast is het regime in het detentiecentrum strikt en dusdanig beperkend dat ten onrechte geen meldplicht is toegepast.
14. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Verweerder stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft tijdens het gehoor geen persoonlijke omstandigheden ingebracht op grond waarvan verweerder een lichter middel had moeten opleggen. In de omstandigheid dat eiser pas ter zitting in dit beroep stelt een vriendin te hebben, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. [6] De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
15. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene Plaatselijke Verordening.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Richtlijn 2004/38/EG.
6.Tijdens het gehoor op 25 december 2023 heeft eiser het niet gehad over een vriendin in Nederland.