ECLI:NL:RBDHA:2024:19698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/4685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen verdragsbijdrage door het Centraal Administratiekantoor

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Eiser, een gepensioneerde die in Engeland woont, heeft op 19 januari 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het CAK van 24 mei 2023, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet duidelijk heeft omschreven tegen welk besluit hij bezwaar heeft gemaakt, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelt dat hij dubbel betaalt voor zijn ziektekostenverzekering, zowel in Nederland als in Engeland, en dat dit een fout in het verdrag is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezwaar niet gericht was tegen een besluit in de zin van de Awb en dat het bezwaar bovendien te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door het CAK bevestigd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Engeland), eiser

en

het Centraal administratiekantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Eiser heeft op 19 januari 2023 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Met het besluit van 24 mei 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is gepensioneerd en in het voorjaar van 2021 verhuisd naar Engeland. Hij ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet uit Nederland. Eiser is na zijn verhuizing aangemerkt als verdragsgerechtigde op grond van artikel 24 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een verdragsgerechtigde heeft recht op zorg in zijn of haar woonland ten laste van Nederland, waarvoor op grond van artikel 69, tweede lid van de Zvw een bijdrage aan Nederland verschuldigd is (verdragsbijdrage).
3. Op 1 september 2022 heeft verweerder de voorlopige jaarafrekening voor het jaar 2021 van de verdragsbijdrage van eiser aan hem verstuurd. Middels de brief van
19 januari 2023 heeft eiser verweerder bericht dat hij door de verdragsbijdrage dubbel betaalt voor zijn ziektekostenverzekering, omdat hij ook via inkomstenbelasting in Engeland premie betaalt. Volgens eiser is dat een fout in het verdrag. Eiser heeft een kopie van de eerste bladzijde van de voorlopige jaarafrekening van 1 september 2022 meegestuurd. Verweerder heeft de brief van 19 januari 2022 aangemerkt als bezwaarschrift en heeft eiser verzocht toe te lichten waarom hij zijn bezwaarschrift, waarvan verweerder veronderstelt dat het is gericht tegen de voorlopige jaarafrekening van 1 september 2021, te laat heeft ingediend. Daarop heeft eiser in zijn brief van 29 april 2023 geantwoord dat zijn bezwaar niet specifiek te maken heeft met de hoogte van de jaarafrekening, maar met het feit dat hij überhaupt een verdragsbijdrage aan verweerder moet betalen, omdat hij daardoor dubbel premie betaalt. De brief met de mededeling dat zijn bezwaar te laat zou zijn, was volgens eiser niet relevant omdat zijn hoofdbezwaar de dubbel opgelegde heffing is.
4. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiser niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De naar eisers mening onterechte dubbele betaling van ziektekostenverzekerings-premies, is namelijk geen besluit in de zin van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt uitsluitend of de niet-ontvankelijkverklaring terecht is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Eiser betwist niet dat hij verdragsgerechtigd is in de zin van artikel 69 van de Zvw. Wat hij in beroep heeft aangevoerd, komt erop neer dat hij het niet eens is met de uitvoering van het verdragsrecht en het feit dat verweerder de verdragsbijdrage bij hem in rekening brengt. Hij betaalt daardoor, zo stelt hij, dubbele premies, omdat hij ook al belasting afdraagt in Engeland. Daar bovenop heeft hij een aanvullende medische verzekering moeten afsluiten in Engeland waarvoor hij premie betaalt. Eiser vindt de dubbele premie onterecht en heeft de rechtbank verzocht om aan dit probleem een einde te laten maken door de Nederlandse Staat en verweerder de opdracht te geven geen inhoudingen meer uit te voeren. Als eiser geen gelijk krijgt, wil hij dat de rechtbank de betrokken instanties vraagt om een oplossing te vinden voor de dubbele belasting.
7. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het niet voldoet aan artikel 6:5, eerste lid onder c van de Awb, en bovendien was het bezwaar te laat voor zover het wel was gericht tegen de voorlopige jaarafrekening van 1 september 2022. De termijn om daartegen bezwaar te maken is namelijk geëindigd op 13 oktober 2022 en niet is gebleken dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is.
8. De rechtbank verwerpt het beroep van eiser. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift voldoet niet aan de eis uit artikel 6:5, eerste lid onder c van de Awb. In het bezwaarschrift is niet vermeld tegen welk besluit het bezwaar is gericht. Aan de hand van eisers toelichting in de brief van 29 april 2023 heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het bezwaar niet gericht was tegen het besluit van 1 september 2022. Verweerder heeft ook niet kunnen vaststellen tegen welk ander besluit het bezwaar gericht was. Ook uit wat eiser in beroep heeft aangevoerd, wordt niet duidelijk tegen welk besluit eiser zijn bezwaar heeft gericht. Hij heeft onder meer in zijn beroepschrift geschreven dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen: “deze CAK-verdrag bijdrage regeling”. Eiser heeft dus niet duidelijk omschreven tegen welk besluit hij bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar gelet op artikel 6:6 van de Awb daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het bezwaar wel tegen de voorlopige jaarafrekening voor 2021 was gericht, was het bezwaar ruim drie maanden te laat ingediend, waarvoor geen verschoonbare reden is aangevoerd, zodat het bezwaar ook op die grond niet-ontvankelijk verklaard had kunnen worden. Wat eiser over zijn aanvullende privé verzekering heeft gesteld, doet niet aan dit oordeel af. Dat de verdragsbijdrage voor het jaar 2022 aanzienlijk is verhoogd ten opzichte van 2021, zoals eiser in een aanvulling op zijn beroepschrift heeft gesteld, leidt ook niet tot een ander oordeel. Tot slot merkt de rechtbank op dat niet kan worden voldaan aan hetgeen eiser de rechtbank heeft verzocht aan het einde van zijn beroepschrift. De rechtbank neemt uitsluitend beslissingen op wat in beroep wordt aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.