ECLI:NL:RBDHA:2024:19693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
09/124238-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en mishandeling door een minderjarige met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2007, die werd beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: op 1 april 2024 heeft de verdachte in Gouda met een mes in de arm van het slachtoffer [naam 1] gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, en op 17 mei 2023 heeft hij [naam 2] mishandeld door deze in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft een jeugddetentie van 150 dagen opgelegd, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte zelf de situatie had gecreëerd door de aangever aan te vallen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij [naam 1] € 10.107,- en [naam 2] € 350,- aan schadevergoeding kreeg toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten onder jongeren en de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/124238-24, 09/088782-24 (ttz. gev.), 09/321420-22 (tul)
Datum uitspraak: 28 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 25 juli 2024 en 19 september 2024 (allen pro forma) en 14 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. T. Sönmez. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/124238-24)
hij op of omstreeks 1 april 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers
heeft verdachte meermalen met een mes althans een scherp/puntig voorwerp op
die [naam 1] ingestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2024 te Gouda aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel, te weten een doorgesneden zenuw en/of een immobilisatie van een hand,
heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp op die
[naam 1] in te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, immers heeft verdachte met een mes althans een scherp/puntig voorwerp
meermalen op die [naam 1] ingestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II (09/088782-24)
hij op of omstreeks 17 mei 2023 te Gouda [naam 2] heeft mishandeld door
die [naam 2] in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd onder dagvaarding I en II.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I subsidiair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezenverklaard kunnen worden.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.1
Dagvaarding I
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat op 1 april 2024 in Gouda een confrontatie tussen de verdachte en [naam 1] (hierna: de aangever) heeft plaatsgevonden. Hierbij is de aangever op de grond gevallen en heeft de verdachte hem met een mes in zijn arm en in zijn schoen gestoken. De aangever heeft hierdoor een steekverwonding in zijn rechterbovenarm opgelopen met een doorgesneden zenuw en immobilisatie van zijn hand tot gevolg. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van de aangever, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om de aangever te doden.
Door de officier van justitie is betoogd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt dat van voorwaardelijk opzet sprake is wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van de aangever – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt bij het beantwoorden van voornoemde vraag voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een mes in bepaalde delen van het lichaam tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat daardoor de dood intreedt. Of door het steken in de arm de aanmerkelijke kans ontstaat dat het slachtoffer komt te overlijden, moet beoordeeld worden naar de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de plek van het steken, het steekwapen zelf en de kracht waarmee is gestoken een belangrijke rol.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank onvoldoende vaststellen hoe vaak, met hoeveel kracht en gericht op welk deel van het lichaam van de aangever de verdachte stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt. Daarnaast kan de rechtbank onvoldoende vaststellen of het mes, naast de arm en de schoen van de aangever, ook vitale delen had kunnen raken. Dat de aangever in zijn arm is gestoken, kan zonder aanvullende informatie niet tot de conclusie leiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever daaraan had kunnen overlijden. De rechtbank acht daarom voorwaardelijk opzet op de dood niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte om die reden vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling?
De volgende vraag is of het letsel van de aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bij de beantwoording van de vraag of toegebracht letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan worden aangemerkt, dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel in aanmerking te worden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een doorgesneden zenuw boven de (rechter) elleboog en immobilisatie van de hand, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr oplevert. Ook na medisch ingrijpen is gebleken dat sprake is van blijvend functieverlies van de zenuw, terwijl thans nog geen zicht is op (volledig) herstel. Dit betekent dat het zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezenverklaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten: zware mishandeling.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
3.4.1
Dagvaarding I
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024105503, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 112). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 10 april 2024, voor zover inhoudende (p. 102-112):
V: Wat kun je zelf vertellen over een voorval wat op 1 april 2024 heeft plaatsgevonden?
A: Een ruzie.
V: Met wie had je ruzie?
A: Met [naam 1] .
V: Wanneer gebeurde dit precies?
A: Ik had mijn mes gepakt. Ik had [naam 1] één keer geraakt.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 4 april 2024, voor zover inhoudende (p. 9-11):
Ik doe aangifte van poging doodslag dan wel zware mishandeling. Op 1 april 2024 was ik in Gouda. Ik was daar met [de verdachte] . [de verdachte] heeft mij gestoken. [de verdachte] liep links van mij en ik zag dat [de verdachte] een keukenmes vast had met zijn rechterhand, dit mes was ongeveer 30 centimeter groot. Ik wilde weglopen en ik kwam ten val. [naam 2] stond boven mij en begon op mij in te steken. Ik ben in ieder geval in mijn schoen geraakt, welke nu beschadigd is. Ook werd ik geraakt in mijn rechter bovenarm vlak boven mijn elleboog. Ik ben hiervoor naar het ziekenhuis geweest. Ik ben op 3 april 2024 geopereerd. Hier hebben ze mijn zenuw weer aan elkaar gehecht, deze was door. Deze moet nu herstellen, dit kan een jaar duren. Ik moet nu afwachten of ik ooit mijn hand weer kan bewegen, dit kan nu nog niet.
3. Een geschrift, te weten de geneeskundige verklaring van 2 april 2024 die als bijlage 1 is gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij [naam 1] , voor zover inhoudende:
Betreft: heer [naam 1] , [geboortedag 2] -2005
Bovengenoemde patiënt zag ik op 01-04-2024 op de Spoedeisende Hulp.
Lichamelijk onderzoek: Laceratie van zo'n 7cm over dorso-laterale zijde bovenarm rechts. Dropping hand, kan pols niet extenderen, kan duim niet abduceren, sensibiliteit dig 1 en radiale zijde dig 2 verminderd. Kan vingers niet spreiden.
Conclusie: Laceratie bovenarm met verdenking zenuwletsel n. radialis.
4. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van het slachtoffer van 2 april 2024, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [naam 1]
Voornamen: [naam 1]
Overige van belang zijnde informatie:
OK (02-04-2024): herstel radialis zenuw en rechter wond boven rechter elleboog. Blijvend functieverlies/vermindering radialis zenuw.
Geschatte duur van de genezing: revalidatie 1 jaar.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.
3.4.2
Dagvaarding II
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023149227, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 51). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 november 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 18 mei 2023 (p. 6-10);
3. Het proces-verbaal van getuige [getuige] , opgemaakt op 16 november 2023 (p. 11-13).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/124238-24)
hij op 1 april 2024 te Gouda aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden zenuw en immobilisatie van een hand, heeft toegebracht door met een mes op die [naam 1] in te steken;
Dagvaarding II (09/088782-24)
hij op 17 mei 2023 te Gouda [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] tegen het gezicht te stompen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I bewezenverklaarde op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces), al dan niet in putatieve vorm, toekomt en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is door de verdediging aangevoerd dat sprake was van een noodsituatie. De verdachte was alleen en de aangever was samen met een grote groep vrienden. Daarnaast hadden de aangever en een vriend van hem een wapen bij zich, die zij aan de verdachte hebben laten zien. Hierdoor voelde de verdachte zich bedreigd en zag hij geen andere mogelijkheid om weg te komen van de groep dan door het steken van de aangever.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een andere keuze had moeten maken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
(Putatief) noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging is geboden, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een noodweersituatie, waarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging zijn overschreden en deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Een beroep op putatief noodweer slaagt wanneer een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeerde dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Hieronder mede begrepen de relevante camerabeelden welke op de zitting uitvoerig zijn bekeken en besproken. Samenvattend stelt de rechtbank vast dat op 1 april 2024 een grote groep met jongeren, waaronder de verdachte en de aangever, zich te voet hebben verplaatst van het winkelcentrum Goverwelle naar de Zaagmolenkade in Gouda. Voor zover de rechtbank kan vaststellen bestond de grote groep met jongeren uit meer dan tien vrienden van de aangever. Op de Zaagmolenkade lopen de verdachte en de aangever naast elkaar, waarop de verdachte achter de aangever gaat lopen, een mes uit zijn zak haalt en achter hem aanrent. Hierdoor komt de aangever ten val en maakt de verdachte een aantal steekbewegingen in de richting van de aangever, die op de grond ligt. Als gevolg hiervan heeft de aangever een steekwond in zijn arm.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf. Immers, de verdachte bevond zich alleen in een grote groep met (deels) onbekende jongeren. Daarnaast was er in aanloop naar de confrontatie al sprake van een (online) ruzie tussen de verdachte en de aangever.
Echter, de rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de verdachte tijdens de noodweersituatie, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet kunnen worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Immers heeft de verdachte zelf, door de aangever aan te vallen met een mes, de situatie gecreëerd waarin de fysieke confrontatie ontstond. Daarbij wordt de verklaring van de verdachte – dat hem voorafgaand aan het incident een mes en een vuurwapen is getoond – niet ondersteund door de bewijsmiddelen. Van een noodzakelijke verdediging was derhalve geen sprake. Gelet op het voorgaande komt de verdachte geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toe. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.
In de zaak met parketnummer 09/088782-24 zijn ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 190 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij de strafeis van de officier van justitie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in het openbaar schuldig gemaakt aan mishandeling en zware mishandeling. Op 17 mei 2023 heeft hij [naam 2] een vuistslag in het gezicht gegeven. Nog geen jaar later, op 1 april 2024, heeft de verdachte [naam 1] zwaar mishandeld door hem met een mes in de arm te steken. Door zijn handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft bij de slachtoffers pijn en letsel veroorzaakt. Uit de aangifte en de vordering benadeelde partij blijkt dat [naam 2] kapotte tanden, een kapotte lip en neusklachten heeft opgelopen. Uit de aangifte, medische verklaring en de op de zitting door de raadsvrouw voorgedragen slachtofferverklaring volgt dat [naam 1] nog steeds in zijn dagelijks functioneren wordt belemmerd door de steekpartij. Daarnaast maakt hij zich zorgen over zijn toekomst, nu hij zijn rechterhand niet meer volledig kan gebruiken. De verdachte heeft dus rondgelopen met een mes en zich ook bereid getoond om het te gebruiken. Het gebruik van mensen onder jongeren komt veelvuldig in het nieuws en zorgt voor een groot gevoel van angst en onveiligheid in de hele samenleving. Dit geldt te meer als zo’n feit op de openbare weg, terwijl het nog licht is, wordt gepleegd, zoals bij de steekpartij het geval was. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 augustus 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte op 20 februari 2023 voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 2 augustus 2024, opgesteld door R.B. Adriaensen, klinisch psycholoog. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis
.Tevens is er bij de verdachte sprake van zwakbegaafdheid, omdat hij beschikt over verstandelijk vermogens op een laag, dan wel moeilijk lerend intelligentieniveau. Hiermee samenhangend loopt de verdachte achter in zijn sociaal-emotionele, morele en cognitieve ontwikkeling ten opzichte van leeftijdsgenoten. Deze problematiek vormt een belemmering en potentiële bedreiging voor zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling. Ook wordt de verdachte hierdoor gehinderd in zijn gedragskeuzemogelijkheden wat betreft zijn dagelijks functioneren. Daarnaast was deze problematiek ten tijde van het bewezenverklaarde ook aanwezig. Geadviseerd wordt om het bewezenverklaarde in (enigszins) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Door de psycholoog wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag van de verdachte bij gelijkblijvende omstandigheden op middelmatig ingeschat. Er is een intensief
begeleidings- en behandeltraject nodig. Hoewel de verdachte bereid is om hieraan mee te werken, onderschrijft hij de noodzaak hiertoe niet volledig. De inzet van het geadviseerde traject dient te worden geborgd door middel van een strak juridisch kader. Daarom wordt ten aanzien van de strafoplegging geadviseerd om een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Op deze manier kan de verdachte over een langere periode gevolgd worden in zijn cognitieve, sociaal-emotionele en morele ontwikkeling.
De rechtbank volgt de conclusies en overwegingen van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid. De verdachte zal daarom verminderd
toerekeningsvatbaar worden verklaard. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad van 31 oktober 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige op de zitting is gegeven. De Raad onderschrijft het advies voortvloeiend uit de Pro Justitia-rapportage en acht een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van dagbesteding en de begeleiding door een coach, noodzakelijk. Daarnaast wordt geadviseerd om de eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf ten uitvoer te leggen. Uit het rapport van de Raad komt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – naar voren dat het de verdachte lukt om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden wanneer deze duidelijk met hem worden besproken en worden uitgelegd. De afgelopen periode heeft hij zich goed gehouden aan deze voorwaarden. De verdachte is erg geschrokken van wat er de afgelopen maanden is gebeurd en van zijn tijd in de justitiële jeugdinrichting. Hij is kwetsbaar en beïnvloedbaar. De verdachte lijkt niet goed om te kunnen gaan met meer vrijheden en zal daarom onder strakke begeleiding kleine stappen moeten maken. De ouders van de verdachte stellen zich betrokken en meewerkend op. Ook heeft de verdachte zelf aangegeven te willen blijven meewerken aan de ingezette hulp.
Tot slot heeft de deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering), ter terechtzitting naar voren gebracht dat de jeugdreclassering zich aansluit bij het advies van de Raad. De verdachte is een kwetsbare jongen. De afgelopen periode heeft hij zich gehouden aan de gemaakte afspraken en de schorsende voorwaarden. De verdachte heeft meegewerkt aan de begeleiding van ITB Harde Kern. De tijden van de avondklok zijn inmiddels verruimd. De jeugdreclassering ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van elektronische monitoring.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede het feit dat de verdachte in zijn proeftijd tot twee keer toe de fout is ingegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (130 dagen). De rechtbank zal een relatief klein gedeelte van die straf, te weten: 20 dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De bijzondere voorwaarden dienen de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte intensief wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank komt daarmee tot een lagere jeugddetentie dan de officier van justitie heeft geëist, mede gelet op het feit dat de rechtbank de poging tot doodslag niet bewezen heeft verklaard. Daarnaast houdt de rechtbank in de strafmaat met betrekking tot dagvaarding I rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd. Er was immers ook voor de verdachte sprake van een dreigende situatie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Gelet op de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, alsmede de complexe problematiek van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. R. Odink, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 10.107,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 107,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 2] , (destijds) wettelijk vertegenwoordigd door [naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 17.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 400,- aan materiële schade en € 17.500 aan affectieschade (naar de rechtbank begrijpt: immateriële schade). Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met de betrekking tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft de officier van justitie verzocht om rekening te houden met het eigen aandeel van de benadeelde partij. Hierdoor moet de schadevergoedingsmaatregel met 50% worden gematigd.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [naam 2] op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam 1] heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen, omdat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering is niet onderbouwd en daarnaast heeft de benadeelde partij zelf ook een eigen aandeel in het geheel gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [naam 1]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 107,-. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde zenuwschade heeft opgelopen, daar tot op heden beperkingen aan ondervindt en als gevolg daarvan een revalidatietraject moet ondergaan. Voor een matiging op grond van een deel eigen schuld, zoals door de verdediging verzocht, ziet de rechtbank, met verwijzing naar paragraaf 4.3 van dit vonnis, geen aanleiding.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 10.107,-, bestaande uit € 107,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.107,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
De benadeelde partij [naam 2]
De rechtbank stelt voorop dat zij de vordering welwillend leest en begrijpt dat de gevorderde affectieschade moet worden opgevat als immateriële schade.
Materiële schade
Met betrekking tot het materiële deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat slachtoffers als gevolg van dit soort strafbare feiten waarbij aanzienlijk letsel wordt opgelopen immateriële schade lijden. De rechtbank acht het billijk, gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen om een bedrag van € 350,- aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 350,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 februari 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling en vernieling veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 maart 2023.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uren geheel ten uitvoer wordt gelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf, waartoe de verdachte is veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 februari 2023. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I subsidiair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
Ten aanzien van dagvaarding I (09/124238-24)
zware mishandeling;
Ten aanzien van dagvaarding II (09/088782-24)
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, in totaal
130 (HONDERDDERTIG) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
20 (TWINTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
  • [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2005;
  • [naam 2] , geboren op [geboortedag 3] 2006;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd van 19:00 uur tot 07:00 uur aanwezig is op de volgende locatie: [adres] , [postcode] [woonplaats] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
4. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleiding in het kader van ITB Harde Kern, inclusief de door de jeugdreclassering opgestelde weekschema’s, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
5. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
6. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach, waarbij de veroordeelde tevens meewerkt aan het samen met zijn coach opstellen en het naleven van een weekschema, door de jeugdreclassering te bepalen en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
7. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toe tot een bedrag van € 10.107,- en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.107,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 350,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 februari 2023 gewezen onder parketnummer 09/321420-22, te weten: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis inzake 09/124238-24 van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, voorzitter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
en mr. B. Sahebali, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2024.