ECLI:NL:RBDHA:2024:1968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/09/659167 / KG ZA 23-1115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onrechtmatige daad en huurovereenkomst torenkranen tussen Lifting Workforce B.V. en Wilbert Towercranes GmbH

In deze zaak, die op 9 februari 2024 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde Lifting Workforce B.V. (hierna: Lifting) een verbod op het benaderen van haar onderhuurders door Wilbert Towercranes GmbH (hierna: WTC). Lifting stelde dat WTC onrechtmatig handelde door haar klanten te benaderen na de beëindiging van hun huurovereenkomst. WTC had de overeenkomst met Lifting opgezegd vanwege een betalingsachterstand van € 314.366,60. Lifting betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging en vorderde schadevergoeding van WTC. De voorzieningenrechter oordeelde dat WTC de overeenkomst rechtsgeldig had beëindigd op basis van de Standaardhuurovereenkomst 2003, die het recht gaf om de overeenkomst zonder opzegtermijn te beëindigen bij betalingsachterstand. De rechter concludeerde dat WTC niet onrechtmatig handelde door de klanten van Lifting te benaderen, aangezien de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig was. De vorderingen van Lifting werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde WTC dat Lifting de torenkranen zou demonteren en retourneren, maar deze vordering werd afgewezen omdat Lifting had toegezegd dit te doen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/659167 / KG ZA 23-1115
Vonnis in kort geding van 9 februari 2024
in de zaak van
LIFTING WORKFORCE B.V.te Amersfoort,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Lifting,
advocaat: mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis,
tegen
WILBERT TOWERCRANES GMBHte Waldlaubersheim (Duitsland),
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: WTC,
advocaat: mr. D.J.J. Folgering te Den Bosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 januari 2024, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overhandigd die in het dossier zijn gevoegd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de zaak pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken. Bij brieven van 5 februari 2024 hebben partijen de voorzieningenrechter verzocht om op korte termijn vonnis te wijzen.
1.4.
Op 9 februari 2024 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking. Deze uitwerking is vastgesteld op 16 februari 2024.

2.De feiten

2.1.
Lifting houdt zich bezig met de verhuur van torenkranen voor de bouw. WTC ontwikkelt, verkoopt en verhuurt torenkranen.
2.2.
Partijen werken samen sinds 2015. Op 15 januari 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten onder de naam: “
Vertrag zur Anmietung von Turmkranen”, waarin partijen afspraken hebben vastgelegd over hun samenwerking waarbij Lifting torenkranen huurt van WTC, die zij doorverhuurt aan haar klanten op de (Nederlandse) markt. In artikel 2 van deze overeenkomst wordt verwezen naar een “
Standardmietvertrag” op grond waarvan Lifting op dat moment de torenkranen van WTC huurt.
2.3.
In de overeenkomst met opschrift “
Mietvertrag für Baugerate (Fassung 07/2003)” (hierna: de Standaardhuurovereenkomst 2003) is in artikel 9 lid 1 sub a bepaald dat de huurder de torenkranen na het einde van de huurperiode op zijn kosten moet retourneren aan de verhuurder. In artikel 16 van de overeenkomst is bepaald dat de verhuurder de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan opzeggen indien de huurder ondanks een aanmaning meer dan veertien kalenderdagen achterloopt met de betaling van de huur.
2.4.
Op enig moment heeft Lifting besloten haar torenkranen niet langer bij WTC te betrekken. Van de (ongeveer) 25 door haar van WTC gehuurde torenkranen had zij er ten tijde van de mondelinge behandeling nog drie in gebruik. Voor deze torenkranen heeft Lifting een drietal huurovereenkomsten gesloten met WTC. Onderaan de betreffende huurovereenkomsten staat vermeld dat partijen in het bezit zijn van de Standaardhuurovereenkomst 2003 en dat de bepalingen uit die overeenkomst van toepassing zijn. De betreffende drie torenkranen zijn onderverhuurd aan Strukton, Pijlentuinenhof en HSB Bouw. Hiertoe heeft een dochtervennootschap van Lifting, Lifting Sales & Rental B.V., overeenkomsten gesloten met de betreffende onderhuurders.
2.5.
Bij brief van 14 november 2023 heeft WTC onder verwijzing naar artikel 16 van de Standaardhuurovereenkomst 2003 de overeenkomst met Lifting met ingang van 30 november 2023 opgezegd. In deze “
Kündiging” maakt WTC melding van een betalingsachterstand van € 314.366,60.
2.6.
Bij e-mails/brieven van 24 november 2023 en 1 december 2023 heeft WTC de drie klanten van Lifting (Strukton, Pijlentuinenhof en HSB Bouw) aangeschreven met de mededeling dat zij (WTC) de overeenkomst met Lifting per 30 november 2023 heeft beëindigd, omdat Lifting ondanks meerdere aanmaningen gedurende langere tijd niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Hierbij heeft WTC meegedeeld dat Lifting met ingang van 1 december 2023 niet meer bevoegd is om de kranen te verhuren en de betreffende klanten het aanbod gedaan om de torenkranen met ingang van die datum rechtsreeks van haar te huren.
2.7.
Bij brief van 29 november 2023 heeft de advocaat van Lifting tegen de opzegging bezwaar gemaakt. In deze brief heeft de advocaat onder meer geschreven dat er geen reden is voor de aangezegde beëindiging van de huurovereenkomst.
2.8.
Bij brief van 7 december 2023 heeft de advocaat van Lifting WTC gesommeerd om het rechtstreeks benaderen van de klanten van Lifting te staken en gestaakt te houden.
2.9.
Bij brieven van 22 december 2023 heeft de advocaat van WTC aan de klanten van Lifting meegedeeld dat met het beëindigen van de hoofdhuurovereenkomst met Lifting ook het gebruiksrecht van de betreffende klanten is geëindigd. In deze brief geeft de advocaat de klanten van Lifting in overweging om een huurovereenkomst met WTC aan te gaan en om de betalingen aan Lifting te staken. Bij deze brieven was de Standaardovereenkomst 2003 gevoegd.
2.10.
HSB Bouw en Pijletuinhof hebben hun betalingsverplichtingen jegens Lifting opgeschort.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Lifting vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. WTC te verbieden de beschreven relaties/klanten van Lifting (op welke wijze en in welke vorm ook, direct of indirect) te benaderen, dit op straffe van een dwangsom;
II. WTC te veroordelen om bij wege van bevoorschotting de door Lifting geleden en te lijden schade te vergoeden, bepaald op een bedrag ad € 100.000,-, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente, ter zake van de transportkosten en € 50.000,- ter zake van de schade als gevolg van de eenzijdige opzegging van de overeenkomst én het benaderen van de relaties/klanten van Lifting;
III. WTC te veroordelen in de proceskosten, de buitengerechtelijke kosten en de nakosten;
IV. WTC te veroordelen tot betaling van de door Lifting gemaakte juridische kosten, begroot op € 5.000,- exclusief omzetbelasting.
3.2.
Lifting legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De kwaliteit van de torenkranen van WTC is sinds 2019 zodanig afgenomen dat Lifting zich genoodzaakt heeft gezien over te stappen naar een andere leverancier. Het eenzijdig opzeggen van de overeenkomst met Lifting (en daarmee feitelijk de drie huurovereenkomsten voor de verhuur aan de drie resterende klanten voor het einde van de looptijd van die overeenkomsten) en het benaderen van de klanten van Lifting kwalificeert als wanprestatie en onrechtmatige daad.
Als artikel 16 van de Standaardhuurovereenkomst 2003 al van toepassing is, dan misbruikt WTC die bevoegdheid met het doel rechtstreekse overeenkomsten met de klanten van Lifting te bewerkstelligen. De handelswijze van WTC kwalificeert als oneerlijke concurrentie. Lifting heeft hierdoor schade geleden.
Lifting heeft daarom recht op en een spoedeisend belang bij het door haar gevorderde verbod en vergoeding van de door haar geleden schade.
3.3.
WTC voert verweer. WTC concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Lifting, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Lifting in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
WTC vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat: Lifting te gebieden om, nadat de overeenkomsten met Pijletuinhof en HSB Bouw zijn komen te eindigen, de betreffende torenkranen voor haar rekening en risico te demonteren en te retourneren aan WTC in Duitsland, zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Lifting in de proceskosten.
3.6.
WTC legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Op grond van de artikel 9 lid 1 sub a van de Standaardhuurovereenkomst 2003 is Lifting verplicht om de torenkranen na afloop van overeenkomst met de onderhuurders op haar kosten te demonteren en te retourneren aan WTC op haar adres in Duitsland. Uit randnummer 35 van de dagvaarding leidt WTC af dat Lifting nu de mening is toegedaan dat WTC die kosten moet dragen. WTC heeft daarom recht op en belang bij de door haar gevorderde voorziening, zulks op straffe van een substantiële dwangsom.
3.7.
Lifting voert verweer. Lifting concludeert tot afwijzing van de vorderingen van WTC, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van WTC in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Omdat WTC haar woonplaats buiten Nederland heeft, dient de voorzieningenrechter ambtshalve zijn internationale bevoegdheid vast te stellen. Deze bevoegdheid volgt uit
artikel 26 in verbinding met artikel 35 Brussel I bis, alleen al omdat WTC de bevoegdheid niet heeft betwist. Voor zover Lifting aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat WTC onrechtmatig handelt en dat zij daarvan in Nederland schade ondervindt, is op grond van artikel 4 lid 1 Rome II-Vo Nederlands recht van toepassing. Voor zover Lifting zich beroept op de met WTC gesloten overeenkomst, is op grond van artikel 4 Rome I-Vo Duits recht van toepassing, aangezien WTC de partij is die de meest kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten (het ter beschikking stellen van torenkranen) en zij haar woonplaats in Duitsland heeft.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het WTC moet worden verboden de klanten van Lifting te benaderen en of WTC de door Lifting gestelde schade aan haar moet vergoeden. Deze vorderingen zijn alleen toewijsbaar indien aannemelijk is dat WTC wanprestatie heeft gepleegd c.q. onrechtmatig heeft gehandeld en indien voortzetting van dit wanpresteren c.q. onrechtmatig handelen dreigt.
4.3.
WTC heeft de klanten van Lifting op de hoogte gesteld van de beëindiging van de tussen haar en Lifting gesloten overeenkomst. Daarbij heeft zij bij de klanten aanspraak gemaakt op teruggave van de torenkranen en hen het aanbod gedaan om rechtstreeks met WTC te contracteren. Hierbij heeft WTC aan de klanten van Lifting meegedeeld dat Lifting ondanks meerdere aanmaningen niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.
4.4.
Het antwoord op de vraag of de mededelingen van WTC onrechtmatig zijn hangt voor een belangrijk deel af van de vraag of de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig is. Indien de opzegging rechtsgeldig is, zijn (zakelijke) mededelingen over die opzegging en de gevolgen daarvan niet snel onrechtmatig. Met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de opzegging, die moet worden beoordeeld naar Duits recht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5.
WTC heeft de opzegging gebaseerd op artikel 16 van de Standaardhuurovereenkomst 2003, dat haar de bevoegdheid geeft de overeenkomst(en) zonder inachtneming van een opzegtermijn te beëindigen. Lifting heeft weliswaar gesteld dat zij pas in december 2023 kennis heeft genomen van de Standaardhuurovereenkomst 2003, maar zij heeft niet betwist dat in de tussen haar en WTC gesloten (afzonderlijke) huurovereenkomsten nadrukkelijk naar die standaardovereenkomst wordt verwezen. Het is daarom onvoldoende aannemelijk dat de Standaardhuurovereenkomst 2003 niet van toepassing is.
4.6.
Op grond van artikel 16 van de Standaardhuurovereenkomst 2003 is WTC bevoegd de overeenkomst zonder inachtneming van enige opzegtermijn op te zeggen indien de huurder ondanks aanmaning meer dan 14 kalenderdagen achterloopt met de betaling van de overeengekomen huur. In de brief van 14 november 2023 maakt WTC melding van een betalingsachterstand van € 314.366,60. In de conclusie van antwoord heeft WTC verwezen naar diverse aanmaningen, een sommatie van 6 november 2023 met daarbij een overzicht van de openstaande facturen en een conceptdagvaarding van haar Duitse advocaat.
4.7.
Lifting heeft de gestelde betalingsachterstand erkend en zij heeft ook erkend dat zij aanmaningen heeft ontvangen. Zij heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat zij in november 2023 een betaling heeft verricht, dat zij € 163.000,- aan betalingen heeft goedgekeurd en dat zij ter zake van reparaties nog een tegenvordering heeft van € 70.000,-, gebaseerd op facturen die langer dan 90 dagen openstaan. Zij heeft verder verklaard dat zij voor haar tegenvordering bewust geen beroep heeft gedaan op verrekening. Tot slot heeft zij erkend dat WTC ook na een eventuele verrekening nog een substantieel bedrag van haar te vorderen heeft. Lifting heeft evenwel gesteld dat de betalingsachterstand geen geldige reden voor de opzegging kan zijn, omdat partijen gedurende hun samenwerking aanzienlijk langere betalingstermijnen zouden hebben gehanteerd, hetgeen WTC heeft betwist. Lifting heeft haar stelling over de betalingstermijnen niet voorzien van een andere onderbouwing dan dat de betalingstermijnen in Nederland langer zijn dan in Duitsland en dat WTC voordien genoegen nam met die latere betaling. Opvallend is verder dat de advocaat van Lifting in zijn brief van 29 november 2023 de betalingsachterstand niet heeft betwist en dat hij ook niet heeft verwezen naar de volgens Lifting gemaakte (afwijkende) betalingsafspraken. Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat WTC bevoegd was om op grond van artikel 16 van de Standaardhuurovereenkomst 2003 over te gaan tot beëindiging van de tussen partijen gesloten overeenkomsten. Niet valt in te zien waarom dat misbruik van bevoegdheid oplevert. Lifting heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij – ondanks de door haar ontvangen aanmaningen en sommatie – erop mocht vertrouwen dat WTC van deze bevoegdheid geen gebruik zou maken. De stellingen van Lifting over gebreken aan de torenkranen van WTC zijn in dit verband onvoldoende. Dat de kwaliteit van die torenkranen Lifting aanleiding heeft gegeven haar relatie met WTC af te bouwen, ontslaat haar niet van haar verplichtingen uit de resterende overeenkomsten. Lifting heeft bovendien erkend dat de vordering van WTC ook na verrekening haar tegenvordering ter zake van de reparaties nog altijd substantieel is en dat zij ook na aanmaning niet heeft betaald. Gelet hierop moet er in dit kort geding van worden uitgegaan dat WTC de overeenkomst(en) met Lifting rechtsgeldig heeft beëindigd.
4.8.
De beëindiging van de overeenkomst door WTC brengt mee dat Lifting verplicht is de gehuurde torenkranen aan WTC te retourneren en dat zij niet langer bevoegd is om deze (via haar dochtermaatschappij) aan haar klanten onder te verhuren. Niet is gesteld of gebleken dat Lifting haar klanten zelf hiervan op de hoogte heeft gesteld en/of dat zij heeft geprobeerd om met WTC afspraken te maken over de resterende klanten. Tegen die achtergrond acht de voorzieningenrechter het niet onrechtmatig dat WTC de klanten van Lifting zelf heeft geïnformeerd over de beëindiging van de overeenkomst tussen WTC en Lifting en de gevolgen daarvan voor de betreffende klanten. Dat WTC de klanten van Lifting heeft aangeboden om het gebruik voort te zetten op basis van een (rechtstreeks) contract met WTC, kan niet als onrechtmatig worden beschouwd. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het voor de gebruiker van de torenkranen bezwaarlijk is indien de torenkranen tussentijds (dwz. in het kader van een nog niet afgerond bouwproject) moeten worden vervangen. Tussen partijen is kennelijk ook niet langer in geschil dat de torenkranen gedurende de resterende looptijd van de onderhuurovereenkomsten bij de betreffende klanten moeten blijven. In dat licht bezien kan het aanbod van WTC veeleer beschouwd worden als een schadebeperkende maatregel, schadebeperkend voor de betreffende gebruikers/huurders, en schadebeperkend voor Lifting dat immers (mogelijk) wanprestatie pleegde/zou plegen jegens de drie huurders. Gelet op de (erkende) betalingsachterstand, kan ook de mededeling van WTC dat Lifting niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. De toonzetting van dit bericht was voldoende zakelijk en (daardoor) niet als diffamerend te beschouwen. Deze berichten hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin evident de strekking het duurzame bedrijfsdebiet van Lifting stelselmatig en substantieel af te breken.
4.9.
Nu Lifting niet aannemelijk heeft gemaakt dat WTC met het benaderen van de klanten onrechtmatig heeft gehandeld, bestaat geen aanleiding voor oplegging van het gevorderde verbod of voor toewijzing van (een voorschot op) schadevergoeding of een vergoeding van andere kosten.
4.10.
De slotsom is dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. Lifting is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WTC worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.902,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat Lifting op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) verplicht is om de torenkranen na het einde van de hoofdhuurovereenkomst op haar kosten te demonteren en aan WTC te retourneren. Dat de torenkranen niet worden onderverhuurd door Lifting maar door Lifting Sales & Rental, doet aan de uit de hoofdhuurovereenkomst voortvloeiende verplichting van Lifting niet af. Hoewel Lifting in randnummer 35 van de dagvaarding het standpunt heeft ingenomen dat de kosten voor het demonteren en retourneren van de resterende torenkranen voor rekening van WTC moeten komen, heeft Lifting ter zitting bij monde van haar directeur verklaard dat zij op grond van de overeenkomst verplicht is de torenkranen op haar kosten te demonteren en terug te brengen naar WTC en dat zij dat ook altijd heeft gedaan. Lifting heeft vervolgens toegezegd dit ook met de resterende torenkranen te zullen doen.
4.13.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan de toezegging van Lifting te twijfelen. De vordering van WTC wordt daarom afgewezen.
4.14.
WTC is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WTC worden begroot op:
- salaris advocaat
553,50
(factor 0,5 × € 1.107,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
731,50

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
in conventie
- wijst de vorderingen van Lifting af;
- veroordeelt Lifting in de proceskosten van € 7.902,00 (waarvan € 6.617,00 aan griffierecht en € 1.285,00 aan salaris advocaat) te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Lifting niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
-veroordeelt Lifting tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst de vorderingen van WTC af;
- veroordeelt WTC in de proceskosten van € 731,50 aan salaris advocaat, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als WTC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.
WJ